Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Rechtbank overweegt prejudiciële vragen te stellen over rechtsgevolgen Didam-strijdige overeenkomsten die zijn afgesloten voordat het Didam-arrest werd gewezen

De civiele kamer van de Rechtbank Gelderland is blijkens zijn tussenvonnis van 29 mei 2024 (ECLI:NL:RBGEL:2024:3314) voornemens om, ondanks en parallel aan de recent verschenen conclusie van advocaat-generaal Snijders (conclusie van 24 mei 2024, ECLI:NL:PHR:2024:567), prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de precieze uitwerking van de regels van het Didam-arrest voor overeenkomsten die zijn gesloten voorafgaand aan dit op 26 november 2021 gewezen arrest (ECLI:NL:HR:2021:1778).

20 juni 2024

Samenvatting

Samenvatting

In het Didam-arrest heeft de Hoge Raad - samengevat weergegeven - geoordeeld dat een overheidslichaam bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en daarmee het gelijkheidsbeginsel, in acht moet nemen. Uit het gelijkheidsbeginsel vloeit voort dat een overheidslichaam dat het voornemen heeft een onroerende zaak te verkopen, aan (potentiële) medegegadigden door middel van een selectieprocedure ruimte moet bieden mee te dingen naar deze onroerende zaak. De Hoge Raad heeft hierop als uitzondering geformuleerd dat deze mededingingsruimte niet hoeft te worden geboden indien bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop. In dat geval dient het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend te maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen, waarbij het dient te motiveren waarom naar zijn oordeel op grond van de hiervoor bedoelde criteria bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt.

Aanleiding voor het voornemen om prejudiciële vragen te stellen is een geschil tussen de gemeente en een projectontwikkelaar over de geldigheid van een ruim voor het Didam-arrest overeengekomen ‘voorkeursrecht’. Op grond van dit beding is de gemeente, in geval van de voorgenomen verkoop van bepaalde voor woningbouw te bestemmen gemeentegronden, verplicht deze eerst aan de projectontwikkelaar te koop aan te bieden. Vanwege het Didam-arrest wil de gemeente dit deel van de overeenkomst niet langer gestand doen en is de gemeente voornemens een openbare selectieprocedure te starten. De projectontwikkelaar vordert nakoming van de aanbiedingsplicht. De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak en de literatuur die dateert van na het Didam-arrest nog geen heldere lijn is te ontwaren over de gevolgen van het Didam-arrest voor een vóór die tijd gesloten (koop)overeenkomst waarbij de regels uit het Didam-arrest niet in acht zijn genomen. De Rechtbank Midden-Nederland heeft in haar vonnis van 24 mei 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:2418) overwogen prejudiciële vragen te willen voorleggen aan de Hoge Raad. Deze vragen zijn in verband met een schikking in die zaak uiteindelijk niet aan de Hoge Raad voorgelegd.

De rechtbank acht het, in lijn met het verzoek daartoe van de gemeente, nodig dat eerst van de Hoge Raad duidelijkheid wordt verkregen over de rechtsgevolgen van niet Didam-conforme overeenkomsten. Zo kan de rechtbank beslissen op de nakomingsvordering, zonder dat de mogelijkheid bestaat dat het hof of de Hoge Raad later anders oordeelt, hetgeen tot een onwenselijke situatie zou kunnen leiden. Het stellen van prejudiciële vragen is voorts van rechtstreeks belang voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere geschillen die uit soortgelijke feiten voortvloeien en waarin dezelfde rechtsvraag zich voordoet. De rechtszekerheid zou gebaat zijn bij duidelijkheid over dit onderwerp, aldus de rechtbank. Dit geldt temeer, nu (nog) niet duidelijk is of en in hoeverre de Hoge Raad, gelet op de reikwijdte van de aangevoerde cassatieklachten, zich zal uitlaten over alle voor de praktijk relevante vragen uit de conclusie van AG Snijders. De rechtbank stelt de procespartijen in de gelegenheid om op korte termijn hun opvatting over het voornemen tot het stellen van prejudiciële vragen kenbaar te maken, waarna de procedure zijn vervolg krijgt.

Artikel delen