Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Relativiteit bij wijziging habitatrichtlijngebieden. Rechtsbescherming tegen het onnodig beschermen van habitattypen en soorten.

De minister voor Natuur en Stikstof heeft op 22 november 2022 het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (hierna: het wijzigingsbesluit) vastgesteld. Met het wijzigingsbesluit worden vooral habitattypen en soorten die op het moment van aanwijzen van het desbetreffende Natura 2000-gebied al in voldoende mate en duurzaam aanwezig bleken te zijn, alsnog beschermd. Het wijzigingsbesluit heeft betrekking op 101 Natura 2000-gebieden. Naar verluid zijn meer dan 700 beroepen bij de rechtbanken tegen het wijzigingsbesluit ingesteld.

17 december 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Omdat er nog veel beroepen bij de rechtbanken behandeld moeten worden ziet de Afdeling met het oog op de rechtsvorming en de rechtspraktijk aanleiding om in deze uitspraak in te gaan op de beoordeling van de belanghebbendheid en op de toepassing van het relativiteitsvereiste bij de beoordeling van beroepen van bepaalde categorieën natuurlijke personen en rechtspersonen tegen het wijzigingsbesluit.

Deze samenvatting ziet uitsluitend op de algemene uiteenzetting van de Afdeling over de relativiteit van de bepalingen uit de Wnb over de wijziging van de aanwijzing van Habitatrichtlijngebieden. De overwegingen van de Afdeling over de belanghebbendheid en de inhoudelijke overwegingen in deze uitspraak laat ik buiten beschouwing.

Relativiteit

Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. Het relativiteitsvereiste is in de wet opgenomen om een oneigenlijk gebruik van procedures te voorkomen.

Welke belangen beschermd artikel 2.1, eerste, vierde en zevende lid van de Wnb?

Een belanghebbende die tegen onderdelen van het wijzigingsbesluit beroep instelt, beroept zich op de schending van artikel 2.1, eerste, vierde en zevende lid, van de Wnb. Deze bepalingen zijn een implementatie van de artikelen 3 en 4 van de Habitatrichtlijn.

De Afdeling overweegt dat artikel 2.1, eerste, vierde en zevende lid van de Wnb strekt tot het algemene belang van natuurbescherming, voor zover de bescherming van habitattypen en soorten nodig is voor de uitvoering van de Habitatrichtlijn. Omdat het beschermingsbereik van de bepalingen is beperkt tot wat nodig is om uitvoering te geven aan de Habitatrichtlijn, valt naar het oordeel van de Afdeling onder dat beschermingsbereik ook de bescherming tegen het onnodig beschermen van habitattypen en soorten. Het voorgaande betekent dat de bepalingen over de (wijziging van de) aanwijzing van een gebied als Habitatrichtlijngebied niet slechts strekken tot bescherming van de belangen van degenen die op kunnen komen voor het belang van natuurbescherming, maar dat die bepalingen ook strekken tot bescherming van degenen die rechtstreeks met de gevolgen van het onnodig beschermen van habitattypen en soorten te maken kunnen krijgen.

Welke belanghebbenden kunnen zich op artikel 2.1, eerste, vierde en zevende lid beroepen?

Vervolgens wijst de Afdeling twee groepen belanghebbenden aan die zich kunnen beroepen op de bepalingen uit de Wnb over de wijziging van de aanwijzing van Habitatrichtlijngebieden. Het gaat daarbij steeds om betogen die ertoe strekken dat met het wijzigingsbesluit onnodig bescherming wordt geboden aan bepaalde habitattypen of soorten.

Deze twee groepen zijn, ten eerste, (rechts)personen die gronden in eigendom hebben of een (zakelijk) gebruiksrecht hebben op gronden in een Habitatrichtlijngebied, en ten tweede natuurlijke personen en rechtspersonen die bedrijfsmatige activiteiten uitvoeren buiten een Habitatrichtlijngebied waarbij stikstof veroorzaakt wordt. Doordat deze groepen zich beroepen op artikel 2.1, eerste, vierde en zevende lid van de Wnb en de Afdeling heeft vastgesteld dat dit artikel mede sterkt ter bescherming van het belang van onnodig beschermen van habitattypen en soorten, staat het relativiteitsvereiste niet in de weg aan de beroepen de hiervoor beschreven groepen.

Natuurlijke personen die buiten een Habitatrichtlijngebied wonen

De Afdeling overweegt verder dat artikel 2.1, eerste, vierde en zevende lid niet strekt tot bescherming van een goed woon- en leefklimaat. Dat belang kan echter zo nauw verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van een goed woon- en leefklimaat. Voor het aannemen van verwevenheid zijn onder meer de afstand van de woning tot het Natura 2000-gebied en de inrichting van het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied van belang.

De Afdeling is van oordeel dat deze benadering ook kan worden gevolgd voor de beoordeling van de vraag of het relativiteitsvereiste in de weg staat aan de vernietiging van onderdelen van het wijzigingsbesluit naar aanleiding van het beroep van een bewoner of eigenaar van een woning buiten een Habitatrichtlijngebied die belanghebbende is bij onderdelen van het wijzigingsbesluit. Daarbij komt het de Afdeling niet onlogisch voor dat bij omwonenden die belanghebbende zijn bij het wijzigingsbesluit in beginsel ook sprake zal zijn van verwevenheid tussen het belang van een goed woon- en leefklimaat en het natuurbeschermingsbelang.

Conclusie

De Afdeling komt tot de conclusie dat negen landbouwbedrijven die gevestigd zijn in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Veerse Meer belanghebbend zijn én zich kunnen beroepen op artikel 2.1, eerste, vierde en zevende lid tegen onnodige bescherming van het Veerse Meer.

Artikel delen