Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

‘Slecht levensgedrag’ leidinggevenden dwingt tot intrekking exploitatievergunningen van kansspelbedrijven (art. 30l, eerste lid, aanhef en onder d Wet op de kansspelen)

11 juli 2024

Samenvatting

Samenvatting

In haar uitspraak van 3 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2690) oordeelt de Afdeling dat de Kansspelautoriteit (“Ksa”) zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat twee bedrijfsleiders en beheerders van vier ondernemingen die actief zijn binnen de gokbranche in enig opzicht van slecht levensgedrag (als bedoeld in art. 4, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang gelezen met art. 7 Speelautomatenbesluit 2000) zijn, zodat de Ksa vanwege het dwingend geformuleerde art. 30l, eerste lid, aanhef en onder d Wet op de kansspelen (“Wok”) niet anders kon dan de aan de vier betrokken ondernemingen verleende exploitatievergunningen voor het verhuren van kansspelautomaten aan exploitanten van gokactiviteiten intrekken. Uit informatie van de Justitiële Informatiedienst (Justid) was gebleken dat beide leidinggevenden een transactievoorstel van het Openbaar Ministerie hadden geaccepteerd ter voorkoming van strafvervolging voor het gedurende het 9 respectievelijk 15 achtereenvolgende jaren handelen in strijd met artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (witwassen). Naar aanleiding van die informatie heeft de Ksa aan het Landelijk Bureau Bibob (LBB) verzocht om advies als bedoeld in art. 9, eerste lid, Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Uit dit advies bleek een ernstig vermoeden dat beide bedrijfsleiders opzettelijk en structureel in de strijd hebben gehandeld met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen, strafbare feiten die nauw samenhangen met de activiteiten waarvoor de exploitatievergunningen zijn verleend.

Het daarop genomen intrekkingsbesluit van de aan de vier betrokken ondernemingen verleende exploitatievergunningen heeft de Ksa gebaseerd op enerzijds art. 3, eerste lid, onderdeel b, Wet Bibob en anderzijds op het ‘slecht levensgedrag’ van de beide bedrijfsleiders. In hoger beroep is onder meer in geschil of de intrekking (ook) mocht worden gebaseerd op het veronderstelde ‘slechte levensgedrag’. De Afdeling overweegt dat de motiveringsvereisten uit haar uitspraak van 25 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1493) rondom ‘slecht levensgedrag’ evenzeer van toepassing op de voorliggende situatie. Uit die uitspraak (over het criterium slecht levensgedrag in de Drank- en Horecawet) volgt dat, als het criterium slecht levensgedrag niet nader is gespecificeerd, het bestuursorgaan moet motiveren (i) waarom de feiten en omstandigheden die aan het oordeel over het levensgedrag ten grondslag liggen in de voorliggende situatie relevant zijn voor de exploitatie van het bedrijf, (ii) hoe de betrokkene vooraf had kunnen weten dat hij, gezien die feiten en omstandigheden, niet aan de voorwaarde om niet van slecht levensgedrag te zijn voldoet, (iii) waarom de feiten en omstandigheden waarop het bestuursorgaan zijn weigering of intrekking baseert niet gering zijn en (iv) waarom deze feiten en omstandigheden, ondanks een bepaald tijdsverloop, nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van betrokkene om een horecabedrijf op verantwoorde wijze uit te oefenen.

Naar het oordeel van de Afdeling is, gelet op de ernst en lange duur van de belastingfraude en witwasfeiten, sprake van een ernstig feitencomplex dat ruim binnen de door de Ksa bij de beoordeling van het levensgedrag gehanteerde terugkijktermijn van acht jaar valt. Daarbij is niet gebleken van een intrinsieke motivatie bij beide bedrijfsleiders om het levensgedrag te verbeteren. De Ksa heeft zich daarom redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat beide bedrijfsleiders in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Uit het dwingend geformuleerde art. 30l, eerste lid, aanhef en onder d, Wok volgt dat de vergunning wordt ingetrokken, als niet langer wordt voldaan aan de krachtens art. 30i, tweede lid, onder b, Wok geldende eisen (waaronder de in het Speelautomatenbesluit 2000 gestelde eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag waaraan de bedrijfsleiders en beheerders van de exploitatie moeten voldoen; zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn). Nu de Ksa zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat in enig opzicht sprake is van slecht levensgedrag, is er naar het oordeel van de Afdeling geen ruimte voor de Ksa om de vergunningen van de betrokken ondernemingen niet in te trekken. De Wok is bovendien een wet in formele zin die niet kan worden getoetst aan art. 3:4, tweede lid, Awb en aan het evenredigheidsbeginsel (vgl. de Afdelingsuitspraak van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772). Voor een zogenoemde contra-legem toepassing van algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht is naar het oordeel van de Afdeling in dit geval geen plaats, nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever.

Artikel delen