Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Stedenbouwkundige belangen mochten voorrang hebben op belang vergunningaanvrager bij weigeren kruimelgevallenvergunning

In de uitspraak van 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2121 ging de Afdeling op deze kwestie in. Het college was niet bereid om in afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo, in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht omgevingsvergunning te verlenen (een kruimelgevallenvergunning).

22 mei 2024

Het perceel van [appellant] ligt op het voormalig bedrijventerrein Brokking. Dit voormalige bedrijventerrein is getransformeerd naar een woongebied aan de Zaan. De woningbouwontwikkeling Brokking bestaat uit de deelplannen ‘De Tuin’, ‘De Pijl’ en ‘Het Arsenaal’. Het perceel maakt deel uit van het deelplan ‘De Tuin’.

‘De Tuin’ is omgeven door water. Aan de noordzijde van ‘De Tuin’ ligt de Zaan. Het perceel van [appellant] ligt direct aan en gedeeltelijk in de Zaan. Voor het deel van het perceel met de woning en de tuin van [appellant] geldt het bestemmingsplan "Zaans Pijl" met de bestemming "Woongebied". Voor het deel van het perceel dat in het water ligt, geldt het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Noorderveld" (hierna: het bestemmingsplan) met de bestemming "Water-1".

[appellant] wil op dit deel van het perceel een steiger van 18 m bij 2 m aanleggen. Hij heeft daarvoor een omgevingsvergunning aangevraagd. Het college heeft de gevraagde vergunning geweigerd, omdat de steiger in strijd is met de voor het perceel geldende bestemming "Water-1" van het bestemmingsplan en het college niet bereid is om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen.

Het college is niet bereid om in afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo, in samenhang bezien met artikel 4, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht omgevingsvergunning te verlenen (een kruimelgevallenvergunning, YS).

Artikel 4, aanhef en onderdeel 3 van bijlage II Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking: (...) een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. niet hoger dan 10 m, en

  • b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

De rechtbank heeft het besluit van 11 januari 2022 terecht niet in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb geacht. De rechtbank heeft de belangen van [appellant] bij de beoordeling van de vraag of het college de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren betrokken maar heeft die belangen in navolging van het college niet doorslaggevend geacht. Het college heeft deugdelijk gemotiveerd dat een steiger van 18 m bij 2 m niet past binnen het door het college gehanteerde stedenbouwkundige uitgangspunt voor onder meer het perceel van [appellant] en dat het daarom niet van het bestemmingsplan wil afwijken.

Het college heeft onder meer toegelicht dat een steiger van deze omvang het aanzicht van de waterkant aan de hoofdwaterstructuur ontsiert. Groen speelt in ‘De Tuin’ een hoofdrol, zodat wordt aangesloten bij onder meer de ecologische zone rondom ‘De Tuin’. Daarom moet worden voorkomen dat de grote brede percelen in ‘De Tuin’ vol worden gezet met allerlei bouwwerken en dat over nagenoeg de volle breedte van de percelen steigers worden aangelegd. Door de brede percelen is een steiger als verblijfsplek ten opzichte van de naastgelegen gebieden ‘De Pijl’ en ‘Het Arsenaal’, waar een soepeler regime geldt voor steigers, ook minder vanzelfsprekend.

Ook al is de steiger aangevraagd voor het aanmeren van een boot en wordt daarmee deels de "harde kade" aan het zicht onttrokken, volgens het college moet voorkomen worden dat de steiger de functie van terras krijgt met daarop allerlei vormen van windschermen, tuinsets en voorzieningen voor barbecues. Onder deze omstandigheden slaagt de stelling van [appellant] niet dat geen algemeen belang is gediend bij een kleinere steiger en dus een vergunning voor een grotere steiger kon worden verleend.

Zoals hiervoor al is overwogen, mocht het college de stedenbouwkundige uitgangspunten laten prevaleren boven de belangen van [appellant]. De omstandigheid dat het college bereid is mee te werken aan de aanleg van een steiger van maximaal 10 m breed op het perceel en daarvoor al een vergunning is verleend, ligt thans niet ter beoordeling voor. Dat waterbelangen zich niet verzetten tegen de aanleg van een steiger, het hoogheemraadschap voor de steiger een vergunning heeft verleend en dat de veiligheid van waterverkeer niet in geding is, betekent ook niet dat het college daarom voor de aangevraagde steiger ook een vergunning had moet verlenen in afwijking van bestemmingsplan. Het bestemmingsplan vormt een ander toetsingskader.

Zoals hiervoor al is overwogen, zijn voor het college stedenbouwkundige belangen de reden om niet mee te werken aan een steiger van 18 m bij 2 m.

Artikel delen