In haar uitspraak van 7 mei 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2059) oordeelt de Afdeling dat de stichtingen die als belanghebbenden (i) eerder niet opkwamen tegen een vernietigde besluit en (ii) tegen het hernieuwde besluit, dat niet met toepassing van afdeling 3.4 Awb is voorbereid, gronden aanvoerden die ook al tegen het oorspronkelijke besluit aangevoerd hadden kunnen worden, terwijl (iii) zij door het hernieuwde besluit niet in een nadeliger positie zijn gekomen ten opzichte van het vernietigde besluit niet-ontvankelijk zijn in hun ingestelde beroep.
De Afdeling overweegt dat voor het maken van een uitzondering slechts plaats is als het nieuwe besluit een partij in een nadeligere positie brengt ten opzichte van het oorspronkelijke besluit en die gronden daarover gaan (vgl. de Afdelingsuitspraak van 17 juli 2024 ECLI:NL:RVS:2024:2853) of als door gewijzigde feiten of omstandigheden de belanghebbende in redelijkheid niet kan worden verweten geen beroep te hebben ingesteld tegen het eerdere besluit. Naar het oordeel van de Afdeling doet geen van beide omstandigheden zich in dit geval voor.