Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Tijdelijke kruimelgeval: einddatum toepasselijke beleidsregel loopt eerder af dan termijn in de omgevingsvergunning + hoe zit het onder Omgevingswet?

De uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 27 juni 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3462 wordt ingegaan op een tijdelijke kruimelgevallenomgevingsvergunning op basis van bijlage II Bor en de situatie dat de einddatum uit het toepasselijke beleid (in dit geval inzake terrassen) niet synchroon loopt met de einddatum die in de omgevingsvergunning is opgenomen.

29 juni 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang bezien met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het gaat om een zogeheten kruimelgeval.

Op grond van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Eiser voert aan dat het college oneigenlijk gebruik maakt van de mogelijkheid om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen. Het college stuurt aan op het permanent maken van terrassen aan de kerkzijde. Eiser leidt dat ook af uit de uitlatingen namens het college op de hoorzitting in de bezwaarfase. Eiser wijst erop dat de beleidsregels tijdelijke verruiming terrassen slechts zien op de periode tot eind 2024, terwijl de omgevingsvergunning is verleend tot en met 20 oktober 2025.

Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college oneigenlijk gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen, maar, zoals de bezwaarschriftencommissie ook heeft opgemerkt, het college moet wel toelichten waarom hij afwijkt van zijn eigen beleidsregels. Deze toelichting heeft het college in het verweerschrift gegeven en luidt als volgt:

“Het klopt dat de einddatum voor de tijdelijke vergunning van het terras op grond van artikel 4 lid 11 Bijlage II Bor langer is dan het beleid Beleidsregels Tijdelijke terrasverruiming 2022-2024 in voorziet. Het gelijkschakelen van de einddata uit het beleid Tijdelijke terrasverruiming 2022-2024 en de einddatum van het terras had meer in de rede gelegen.”

De rechtbank kan hier geen andere conclusie uit trekken dan dat het college ook vindt dat de omgevingsvergunning, in overeenstemming met de eigen beleidsregels van het college, tot en met 31 december 2024 verleend moest worden. Omdat het college de omgevingsvergunning toch voor een langere periode heeft verleend en dit met het bestreden besluit in stand heeft gelaten, is het bestreden besluit op dit punt gebrekkig (het bestreden besluit is in strijd met artikel 4:84 Awb: dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen). Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd.

Vervolgens zijn er twee mogelijkheden: draagt het college op om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, dat inhoudt dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover de omgevingsvergunning is verleend voor een langere periode dan tot en met 31 december 2024. Of de rechtbank herroept zélf het primaire besluit voor zover de omgevingsvergunning is verleend voor een langere periode dan tot en met 31 december 2024. Dat heet zelf in de zaak voorzien. Omdat de rechtbank de wettelijke taak heeft om geschillen zo finaal mogelijk te beslechten en er meteen duidelijkheid voor partijen is als zij zelf een beslissing neemt, kiest zij voor deze mogelijkheid. Dat betekent dat vergunninghoudster na deze uitspraak nog steeds een omgevingsvergunning heeft voor het terras, maar dat deze geldt tot en met 31 december 2024 in plaats van tot en met 20 oktober 2025.

YS:

Onder de Omgevingswet is de rechtsfiguur van de kruimelgevallenomgevingsvergunning verdwenen omdat onder de Omgevingswet de hoofdregel is dat alle vergunningaanvragen voor omgevingsplanactiviteiten in principe met de reguliere procedure worden voorbereid (zie artikel 16.62, lid 1 Omgevingswet). In artikel 16.65 Omgevingswet is bepaald in welke uitzonderingsgevallen de uitgebreide procedure (afdeling 3.4 Awb) van toepassing is. Dit is nader uitgewerkt in het Omgevingsbesluit (artikel 10.24 Omgevingsbesluit). Bijvoorbeeld voor vergunningaanvragen voor complexe bedrijven.

Omgevingsplanactiviteiten zijn in artikel 10.24 Omgevingsbesluit niet aangewezen en worden dus in principe met de reguliere procedure voorbereid. De enige uitzondering hierop is vastgelegd in artikel 16.65, lid 4 Omgevingswet. Als gevolg van een amendement kan het bevoegd gezag ook afdeling 3.4 Awb bij besluit van toepassing verklaren op de voorbereiding van de beslissing op aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Dit als het gaat om een activiteit die aanzienlijke gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving, en waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden, bedenkingen zullen hebben (artikel 16.65, lid 4 Omgevingswet). In dat geval moet het bevoegd gezag, voorafgaand aan het nemen van het besluit, de aanvrager in de gelegenheid stellen zijn zienswijze daarover naar voren te brengen (artikel 16.65, lid 5 Omgevingswet). In de toelichting op het amendement, is toegelicht dat er omstandigheden kunnen zijn waarin de toepassing van de uitgebreide procedure voordelen biedt ten opzichte van toepassing van de reguliere procedure Bijvoorbeeld bij een grootschalig project, waarvoor een complexe afweging is vereist en waarbij het op voorhand vast staat dat meerdere belanghebbenden bedenkingen hebben.De aard en omvang van de activiteiten waar het hier om gaat, brengt mee dat het veelal zal gaan om een grotere groep belanghebbenden (Amendement Ronnes, Smeulders, Van Eijs, Kamerstukken II, 2018–2019, 34 986, nr. 49).

Doordat de aanvraag voor een omgevingsplanactiviteit dus als hoofdregel via de reguliere procedure wordt voorbereid is de kruimelgevallenregeling niet meer nodig (de kruimelgevallenregeling van artikel 4 bijlage II Bor bepaalde immers alleen dat de reguliere procedure voor deze gevallen van toepassing was).

Overigens bepaalt artikel 5.36 Omgevingswet dat in een omgevingsvergunning voor een voortdurende activiteit kan worden bepaald dat die vergunning geldt voor een daarbij gestelde termijn (artikel 5.36, lid 1 Omgevigswet). In een omgevingsvergunning voor een aflopende activiteit kan worden bepaald dat de vergunninghouder na afloop van een bij de vergunning gestelde termijn, de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand heeft hersteld of een andere, in de omgevingsvergunning omschreven, toestand heeft gerealiseerd (artikel 5.36, lid 2 Omgevingswet). Artikel 5.36, lid 4 Omgevingswet geeft aan dat bij AMvB gevallen worden aangewezen waarin een termijn als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt gesteld. Bij de AMvB kunnen over die termijn worden geregeld: de maximale duur en de gevallen waarin verlenging mogelijk is.

Artikel 10.23 Omgevingsbesluit werkt dit verder uit. In een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een tijdelijk bouwwerk wordt bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning gestelde termijn van ten hoogste 15 jaar, verplicht is de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand te hebben hersteld (artikel 10.23, lid 1 Omgevingsbesluit). Als de in de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit bepaalde termijn korter is dan 15 jaar, kan die termijn worden verlengd tot ten hoogste 15 jaar.

In artikel 5.36a Omgevingswet is het een en ander opgenomen over termijnstelling voor seizoensgebonden en drijvende bouwwerken. Artikel 5.36a, lid 1 Omgevingswet bepaalt dat in een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voor een seizoensgebonden bouwwerk of voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit voor een seizoensgebonden bouwwerk kan worden bepaald dat het bouwwerk op grond van die vergunning gedurende opeenvolgende kalenderjaren kan worden gebouwd en gesloopt, enwordt bepaald binnen welke opeenvolgende tijdvakken van een kalenderjaar het bouwen en slopen van het bouwwerk plaatsvindt.

Artikel delen