In de uitspraak ABRvS 19 maart 2025, nr. 202200684/1/R4 is de Afdeling ingegaan op de systematiek van het beoordelingskader voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit onder de bruidsschat in de transitiefase (artikel 22.281) en onder het Besluit kwaliteit leefomgeving (artikel 8.0a, lid 1 Bkl) als er sprake is van een nieuw deel van het omgevingsplan.
Het betoog van [appellant] en anderen dat met artikel 15.1, onder c, van de planregels ongeclausuleerd is voorzien in een afwijking van de gemeentelijke parkeernormen, volgt de Afdeling niet. Reden hiervoor is dat deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheid alleen mag worden toegepast als geen onevenredige gevolgen voor de omgeving optreden.
Overigens volgt uit het bepaalde in de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht - en zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2985, en van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:450 - dat de omgevingsvergunning bij toepassing van een binnenplanse afwijkingsregeling als bedoeld met artikel 15.1, onder c, van de planregels alleen kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4624) is dit vanwege de invoering van artikel 22.281 van het Omgevingsplan gemeente Hattem (de Bruidsschat) per 1 januari 2024 niet gewijzigd, met dien verstande dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Met de invoering van artikel 22.281 van de Bruidsschat heeft de wetgever willen ondervangen dat vanwege artikel 8.0a, lid 1, van het Besluit kwaliteit leefomgeving per 1 januari 2024 geen mogelijkheid meer bestaat om de omgevingsvergunning voor een activiteit die voldoet aan de binnenplanse beoordelingsregels uit het tijdelijk deel van een omgevingsplan, op andere gronden te kunnen weigeren.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Invoeringsbesluit Omgevingswet (Stb. 2020, nr. 400, blz. 936) volgt dat de wetgever met de invoering van deze overgangsrechtelijke regeling een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel heeft willen borgen. En zoals hiervoor reeds uiteengezet geldt onder het oude recht als eis dat zich bij de toepassing van de bevoegdheid geen strijd met een goede ruimtelijke ordening mag voordoen. Per 1 januari 2024 geldt als eis dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.