Op grond van art. 2:1 lid 1 Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4665), staat artikel 8:24 Awb noch enige andere rechtsregel in de weg aan het verlenen van een in algemene bewoordingen geformuleerde machtiging tot het voeren van procedures en het in verband daarmee verrichten van alle noodzakelijke handelingen. Een machtiging dient wel voldoende specifiek te zijn om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen.
[gemachtigde] heeft bij de zienwijze op het voornemen een machtiging overgelegd. In de machtiging heeft [appellant] aan [gemachtigde] volmacht verleend "om zijn juridische belangen te behartigen in de ruimste zin des woord, in het bijzonder op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000."
Hoewel zeer algemeen geformuleerd, zijn de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid voldoende bepaalbaar. Het maken van bezwaar valt onder de reikwijdte van die bevoegdheid. Het college kon redelijkerwijs geen aanleiding vinden om eraan te twijfelen of die bevoegdheid ten tijde van het instellen van het bezwaar nog bestond, en op die grond van [gemachtigde] een nieuwe machtiging verlangen. Hierbij neemt de Afdeling in ogenschouw dat de machtiging van recente datum was en er in deze zaak geen mogelijk misbruik van recht aan de orde is. De zich in het dossier bevindende stukken bevatten ook geen aanwijzingen dat zich tussen het verlenen van de machtiging en het instellen van het bezwaar een omstandigheid heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gemachtigde] zou zijn geëindigd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De rechtbank wordt ook niet gevolgd in het oordeel dat de omstandigheid dat [gemachtigde] geen gebruik heeft gemaakt van de herstelmogelijkheid maakt dat hij geen beroep kan doen op de eerder overgelegde machtiging. Als er geen misverstand mogelijk is over de vraag of de machtiging geldig was, eindigt de geldigheid van de machtiging niet door het enkele verzoek tot het overleggen daarvan.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van een geldige machtiging. De Afdeling ziet overigens ook in hoger beroep geen aanleiding om aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [gemachtigde] te twijfelen, omdat [appellant] ter zitting bij de Afdeling heeft bevestigd zich door [gemachtigde] te willen laten vertegenwoordigen.