De uitspraak ABRvS 15 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:101 is interessant voor de praktijk omdat hierin wordt ingegaan op wanneer een niet aangetekend besluit precies is verzonden en wanneer dus de dag is dat de beroepstermijn is beginnen te lopen (om vast te kunnen stellen of het beroepschrift al dan niet te laat is ingediend, gezien de bepalingen van artikel 6:7 en 6:8 Awb).
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 30 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:358, hanteren de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt dat het bestuursorgaan, in geval van niet aangetekende verzending van een besluit, aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Het ligt vervolgens op de weg van de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan aan de gestelde verzending kan worden getwijfeld. Het college heeft in het verweerschrift in beroep bij de rechtbank en in de schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep informatie verstrekt over de wijze waarop het besluit is verzonden. Het college heeft toegelicht dat het besluit is gedateerd, uitgedraaid op papier en ondertekend op 5 januari 2021. Vervolgens is het besluit op 5 januari 2021 om 13.37 uur ingescand, waarna het in een envelop bij de stukken voor de postverzending is gelegd. Alle post die vóór 16.00 uur wordt aangeboden bij de postkamer van de gemeente, wordt dezelfde dag verzonden. Het besluit is op 5 januari 2021 om 14.02 uur binnen de gemeente per e-mail verspreid. Een uitdraai van die e-mail is als bijlage bij de schriftelijke uiteenzetting gevoegd. Een dergelijke interne verspreiding vindt alleen plaats als de post ook die dag wordt verzonden, zo stelt het college. De Afdeling acht het verder aannemelijk dat het besluit van 5 januari 2021 op diezelfde datum is verzonden. Daarbij is niet alleen van belang wat het college heeft opgemerkt over de gang van zaken binnen de gemeente omtrent het versturen van het besluit, maar ook het feit dat de toenmalige gemachtigde van [appellant A] en [appellant B] op geen enkele manier heeft laten weten dat hij het besluit met vertraging heeft ontvangen.
Ook vermeldenswaardig is de overweging dat er geen rechtsregel valt aan te wijzen op grond waarvan een bestuursorgaan verplicht is om een besluit op bezwaar per aangetekende post te versturen naar degene die het bezwaar heeft gemaakt dan wel diens gemachtigde. Dit is niet anders wanneer het besluit waartegen het bezwaar was gericht, wel aangetekend is verstuurd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 maart 2022 het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van 5 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat naar het oordeel van de rechtbank het beroep niet tijdig is ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
[appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of het besluit op 5 januari 2021 is verzonden, waardoor niet vast staat dat het beroep te laat is ingediend. Volgens [appellant A] en [appellant B] blijkt de datum van verzending van het besluit niet uit de stukken en ook niet uit het verhandelde ter zitting bij de rechtbank. Ook wijzen zij erop dat het besluit, in tegenstelling tot het eerdere besluit van 22 juni 2020, niet aangetekend is verzonden.
Niet in geschil is dat het college het besluit van 5 januari 2021 heeft verzonden naar het adres van de toenmalige gemachtigde van [appellant A] en [appellant B] en dat die gemachtigde het besluit heeft ontvangen. In geschil is of de in het besluit vermelde datum ook de daadwerkelijke verzenddatum is geweest, zodat de beroepstermijn op de dag daarna is aangevangen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 30 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:358, hanteren de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt dat het bestuursorgaan, in geval van niet aangetekende verzending van een besluit, aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Het ligt vervolgens op de weg van de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan aan de gestelde verzending kan worden getwijfeld.
Het college heeft in het verweerschrift in beroep bij de rechtbank en in de schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep informatie verstrekt over de wijze waarop het besluit is verzonden. Het college heeft toegelicht dat het besluit is gedateerd, uitgedraaid op papier en ondertekend op 5 januari 2021. Vervolgens is het besluit op 5 januari 2021 om 13.37 uur ingescand, waarna het in een envelop bij de stukken voor de postverzending is gelegd. Alle post die vóór 16.00 uur wordt aangeboden bij de postkamer van de gemeente, wordt dezelfde dag verzonden. Het besluit is op 5 januari 2021 om 14.02 uur binnen de gemeente per e-mail verspreid. Een uitdraai van die e-mail is als bijlage bij de schriftelijke uiteenzetting gevoegd. Een dergelijke interne verspreiding vindt alleen plaats als de post ook die dag wordt verzonden, zo stelt het college. Verder heeft het college tijdens de zitting van de Afdeling toegelicht dat het bij de gemeente Apeldoorn gebruikelijk is om besluiten op bezwaar, anders dan daaraan voorafgaande primaire besluiten waarbij handhavend wordt opgetreden, per gewone post en dus niet aangetekend te versturen.
De Afdeling overweegt dat er geen rechtsregel valt aan te wijzen op grond waarvan een bestuursorgaan verplicht is om een besluit op bezwaar als dat van 5 januari 2021 per aangetekende post te versturen naar degene die het bezwaar heeft gemaakt dan wel diens gemachtigde. Dit is niet anders wanneer het besluit waartegen het bezwaar was gericht, wel aangetekend is verstuurd. De Afdeling acht het verder aannemelijk dat het besluit van 5 januari 2021 op diezelfde datum is verzonden. Daarbij is niet alleen van belang wat het college heeft opgemerkt over de gang van zaken binnen de gemeente omtrent het versturen van het besluit, maar ook het feit dat de toenmalige gemachtigde van [appellant A] en [appellant B] op geen enkele manier heeft laten weten dat hij het besluit met vertraging heeft ontvangen. In zijn beroepschrift bij de rechtbank maakt hij voor zover hier van belang uitsluitend melding van een storing. Daarbij had hij naar moet worden aangenomen het oog op een storing van de digitale verbinding op zijn kantoor. Verder heeft de toenmalige gemachtigde niet gereageerd op brieven van de rechtbank waarin wordt gevraagd naar de reden van het te laat indienen van het beroepschrift en naar de aard van de storing. In verband hiermee treft het beroep dat [appellant A] en [appellant B] hebben gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2225, geen doel.
Nu aannemelijk is dat het besluit is verzonden op 5 januari 2021, is de rechtbank er naar het oordeel van de Afdeling terecht van uitgegaan dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift is begonnen op 6 januari 2021 en op 16 februari 2021 is geëindigd. Het beroepschrift is, naar moet worden aangenomen, op 18 februari 2021 bij de rechtbank afgegeven. Het beroep is daarmee te laat ingesteld.
Voor zover [appellant A] en [appellant B] onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500, betogen dat de tijdigheid van een beroep niet langer van openbare orde moet worden geacht, overweegt de Afdeling het volgende. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt onder 4.5 overwogen dat in hoger beroep niet (meer) ambtshalve wordt beoordeeld of het beroep of het bezwaar tijdig was. Wel kan het bestuursorgaan of de belanghebbende in hoger beroep aanvoeren dat de rechtbank het beroep in strijd met de toepasselijke wettelijke bepalingen ontvankelijk heeft geacht, aldus die uitspraak. De uitspraak heeft echter geen gevolgen voor situaties waarin, zoals in dit geval, de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat een beroep niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend. In een dergelijk geval zal in hoger beroep onverminderd moeten worden beoordeeld of de rechtbank terecht tot die conclusie is gekomen.