Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Van onverbindendheid binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is geen sprake

Het college van B&W van Tilburg heeft op 20 november 2020 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 18 bedrijfsunits in Tilburg. De daartegen gemaakte bezwaren en beroepen zijn ongegrond verklaard. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, onder meer vanwege de overschrijding van de goothoogte, maximale bebouwingspercentage en maximale afschuining hoek.

10 juli 2024

Samenvatting

Samenvatting

Appellanten wonen op aangrenzende percelen en vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat door de bouw van de bedrijfsunits. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het door hen op de zitting van de rechtbank gehouden betoog dat de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan onverbindend is, een nieuwe beroepsgrond is en daarom in strijd is met de goede procesorde. Zij betogen dat de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in strijd is met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro en daarom onverbindend. Dit omdat de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid zonder enige beperking is opgenomen. Niet objectief is begrensd in welke situaties ‘de ligging en de bestemming van het gebouw geen beletsel vormen’ om af te wijken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid ‘dat achter een (bedrijfs)gebouw een bij dat gebouw behorend onbebouwd gedeelte van het bouwperceel aanwezig moet zijn met een diepte van tenminste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan’. Ook is niet begrensd tot welke (minimale) diepte het achterliggende onbebouwde terrein bij het gebouw verkleind mag worden. Dit heeft volgens appellant tot gevolg dat op de perceelsgrens met de woonpercelen is gebouwd; van een achter de bedrijfsgebouwen liggend onbebouwd terrein is daarom geen sprake. Het college is daarom niet bevoegd om ten behoeve van de bouw van de bedrijfsunits af te wijken van de eis dat achter de bedrijfsgebouwen een bij die gebouwen behorend onbebouwd gedeelte van het bouwperceel aanwezig moet zijn, stellen appellanten.

De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de beroepsgrond van appellanten in strijd met de goede procesorde heeft geacht. Appellanten hebben deze beroepsgrond namelijk al naar voren gebracht in hun beroepschrift. De omstandigheid dat in het beroepschrift niet expliciet is gezegd dat de desbetreffende planregel onverbindend is, leidt niet tot een ander oordeel van de Afdeling.

De Afdeling overweegt vervolgens dat voor het, bij wijze van exceptieve toetsing, onverbindend achten of buiten toepassing laten van een planregel wegens strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro, slechts plaats is indien een in een bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheid een wijziging van het gebruik mogelijk maakt die leidt tot een planologisch relevante wijziging van de bestemming, dan wel indien die bepaling voorziet in een afwijkingsmogelijkheid zonder enige beperking. Van een planologisch relevante wijziging van een bestemmingsplan is sprake als de bestaande bestemming niet realiseerbaar blijft na realisering van de afwijking. Daarbij is van belang welk gebruik op grond van de doeleindenomschrijving van de bestemming is toegestaan. Bij deze beoordeling komt betekenis toe aan de aard, omvang en ruimtelijke uitstraling van de wijziging. Van een afwijkingsmogelijkheid zonder enige beperking is geen sprake als aan de toepassing daarvan voorwaarden zijn verbonden die een objectieve begrenzing bieden.

De Afdeling is van oordeel dat de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid geen wijziging van het gebruik mogelijk maakt die leidt tot een planologisch relevante wijziging van de bestemming. Verder is de met de planregel toegestane afwijking naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat met de toepassing daarvan een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij is van belang dat die planregel niet voorziet in een afwijkingsmogelijkheid zonder enige beperking. Er is aan de toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid de voorwaarde verbonden dat alleen kan worden afgeweken van het bestemmingsplan indien de ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen. Deze voorwaarde is niet zodanig onbepaald dat geoordeeld moet worden dat de afwijkingsbevoegdheid onverbindend is of buiten toepassing moet worden gelaten. Immers, dat de ligging en de bestemming van het gebouw geen beletsel mogen vormen om te kunnen afwijken van het bestemmingsplan, maakt dat in een voorkomend geval een belangenafweging moet plaatsvinden van de betrokken belangen. Het betoog van appellanten faalt dan ook.

Artikel delen