Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Voorzieningenrechter kijkt ook met een maatschappelijke blik naar aard en ernst van een overtreding

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant oordeelt, in de uitspraak van 1 november 2024 (ECLI:NL:RBOBR:2024:5171), daarbij meteen beslissend in de bodemprocedure, dat het college bij zijn handhavend optreden tegen in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van in een loods aangelegd zwembad vanuit een oogpunt van evenredigheid met een minder verstrekkende last had moeten volstaan. Het college had onder het regime van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (“Wabo”) aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd om een saunacabine en een bubbelbad te verwijderen en - ter beëindiging van het gebruik van een bassin als zwembad - om het direct verwarmen van zwemwater te staken en de chloorunit te verwijderen.

15 november 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

De betreffende voorzieningen, waarvan het gebruik in strijd is met het bestemmingsplan, heeft eiseres gerealiseerd in een op haar perceel gelegen loods. De voorzieningenrechter stelt in het licht van de beginselplicht tot handhaving vast dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat en dat het enkele tijdsverloop tussen het begin van de overtreding en het handhavend optreden geen bijzondere omstandigheid oplevert om af te zien van handhavend optreden (vgl. de Afdelingsuitspraken van 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1829en 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3282). Hoewel de voorzieningenrechter onderkent dat gelet op de omvang van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik geen sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst (vgl. de Afdelingsuitspraak van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4321 en van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4266), pakt de opgelegde last onevenredig uit voor eiseres en haar echtgenoot: weliswaar is de last op zichzelf een geschikt en noodzakelijk middel is om de overtreding te beëindigen, maar voor zover deze strekt tot beëindigding van het gebruik van het zwembad is deze volgens de voorzieningenrechter te verstrekkend. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang dat (i) de echtgenoot van eiseres een hoge leeftijd heeft en mentaal achteruit gaat, waardoor de verwachting is dat hij nog maar beperkte tijd kan zwemmen; (ii) het gebruik van het zwembad door de echtgenoot van eiseres geen impact op de omgeving heeft; (iii) niet door een derde is verzocht om handhavend optreden; (iv) het college niet zozeer moeite heeft met het verboden gebruik, maar met vooral de omvang van de loods; en (v) het feitelijk en juridisch mogelijk is om de last alleen te richten op verwijdering van de sauna en het bubbelbad (en niet op het zwembad). De voorzieningenrechter benadrukt dat zijn eindoordeel - namelijk dat eiseres en haar echtgenoot het bubbelbad en de sauna moeten verwijderen, maar het zwembad mogen blijven gebruiken - is ingegeven door een juridische én maatschappelijke blik op de aard en ernst van de overtreding.

Artikel delen