Op deze rechtsvraag heeft Rechtbank Oost-Brabant een antwoord gegeven (ECLI:NL:RBOBR:2025:1580).
In de memorie van toelichting bij art. 4.19 Omgevingswet (de grondslag voor beleidsregels over regels over het uiterlijk van bouwwerken n.a.v. omgevingsplanregels) wordt aangegeven dat in dit artikel is bepaald dat door de gemeenteraad beleidsregels worden vastgesteld wanneer regels in het omgevingsplan betrekking hebben op het uiterlijk van bouwwerken en bij de toepassing uitleg behoeven (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 962, nr. 3, p. 477).
Uit een andere passage in de MvT kan ook worden afgeleid dat welstand enkel betrekking heeft op het uiterlijk van het bouwwerk en dus niet over de positionering of hoogte:
"Zo kan er voor worden gekozen worden om aspecten waarover het omgevingsplan regels kan stellen, zoals regels over het uiterlijk van het bouwwerk (redelijke eisen van welstand), de bouwhoogte, dakhellingen, nokhoogten (...)." Kamerstukken II, 2013–2014, 33 962, nr. 3, p. 165.
Ook art. 22.7 van de bruidsschat (in het kader van het repressief welstandstoezicht) ziet enkel op het 'uiterlijk' van het bouwwerk.
Bij het uiterlijk van het bouwwerk dient te worden gedacht aan vormgeving, maatvoering, materiaalgebruik en kleurgebruik (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 962, nr. 3, p. 464).
In art. 12a Woningwet werd in het kader van welstand tot 1-1-2024 nog wel gesproken over zowel het 'uiterlijk' als 'de plaatsing' van een bouwwerk.
Dat welstand onder de Ow enkel ziet op het uiterlijk van het bouwwerk wordt bevestigd door de rechtbank Oost-Brabant: Het college gaat handhaven omdat het uiterlijk van de dakkapel en de positionering van de dakkapel afwijkend zijn. De Gebiedsgerichte criteria stellen zowel eisen aan het uiterlijk als aan de positionering van dakkapellen. Echter, artikel 22.7 van het Omgevingsplan biedt bij een strikte uitleg alleen maar de mogelijkheid om op te treden tegen het uiterlijk van bestaande bouwwerken of te bouwen vergunningsvrije bouwwerken maar niet tegen de positionering van bouwwerken. Toegegeven, de dakkapel maakt onderdeel uit van de woning en het uiterlijk van de woning met dakkapel van eiser wijkt af van andere woningen met dakkappelen omdat de dakkapel niet is gepositioneerd overeenkomstig de aangehechte voorbeelden. Daartegenover staat dat een nieuwe dakkapel als een afzonderlijk vergunningsvrij bouwwerk wordt gezien en dat het dus voor de hand ligt om de dakkapel afzonderlijk en op zichzelf te beoordelen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de Gebiedsgerichte criteria ten onrechte eisen aan de positionering van dakkapellen zijn gesteld en dat deze beleidsregel in zoverre kennelijk onredelijk is.