In deze monografie staat het schadeloosstellingsrecht in onteigeningszaken centraal. Na een historische schets van het onteigeningsrecht wordt onderzocht hoe het komt dat de schadeloosstellingsregels in onteigeningszaken door de jaren heen zo vitaal zijn gebleven. Het blijkt dat die vitaliteit voortvloeit uit een gebrek aan regelgeving, waardoor de rechter – met name de Hoge Raad – zelf de schaderegels heeft moeten en kunnen ontwerpen. Door die eigen regels te verfijnen op de momenten dat maatschappelijke veranderingen daarom vragen is een zeer veerkrachtig recht ontstaan. Deze ontwikkeling van de rechtspraak – het ontwerpen en verfijnen van schaderegels – wordt in kaart gebracht. Aandacht gaat ook uit naar de rechtsvinding in onteigeningszaken en de verhouding van het Nederlandse onteigeningsrecht ten opzichte van direct werkende bepalingen uit het EVRM en de Grondwet van EU.
Naast de rechtsregels wordt in deze monografie ook uitgebreid aandacht besteed aan het onteigeningsrecht in de praktijk. Wat zijn de knelpunten in de procedure in feitelijke aanleg? Wat zijn de rollen van de betrokken actoren: advocaten, deskundigen rechters? Hoe zit het met de redelijke termijn? Hoe wordt het beginsel van hoor en wederhoor toegepast? Bestaat er behoefte aan gespecialiseerde rechtspraak? Of aan hoger beroep tegen een schadeloosstellingsvonnis? Aan het slot van de monografie wordt een groot aantal aanbevelingen gedaan tot verbetering van het onteigeningsrecht en de onteigeningsprocedure.