Minister Wiebes stuurt zijn reactie op de motie die het kabinet oproept een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om een voorkeursladder in de SDE++-regeling te hanteren waarbij voorrang wordt gegeven aan projecten uitgevoerd door publieke instellingen en internationale projecten als laatste aan bod komen.
In het Notaoverleg over de Omgevingswet van 25 november jl. heeft het lid Van Gerven een motie ingediend (Kamerstuk 33118, nr. 163) die de kabinet oproept een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om een voorkeursladder in de SDE++-regeling te hanteren waarbij voorrang wordt gegeven aan projecten uitgevoerd door publieke instellingen en internationale projecten als laatste aan bod komen. Het lid Van Gerven heeft daarbij gevraagd om een appreciatie van deze motie voor de stemmingen op dinsdag 1 december. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.
Binnen de SDE++-regeling vindt concurrentie tussen projecten en technieken plaats om zo te komen tot stimulering van de meest kostenefficiënte projecten. Dit is van belang om met dezelfde middelen zoveel mogelijk CO2-winst te bereiken en zo de effecten op de energierekening beperkt te houden. Het maken van een onderscheid tussen verschillende partijen die in aanmerking komen voor subsidie op andere gronden dan kosten per vermeden ton CO2 zou een deel van deze concurrentie wegnemen en daarmee de kosteneffectiviteit van de regeling in het geheel verminderen. Daarnaast zou het introduceren van een dergelijke voorkeurslader in de SDE++ stuiten op bezwaren ten aanzien van de Europese interne markt en de wet Markt en Overheid. Ik ontraad daarom deze motie.
Eric Wiebes
Minister van Economische Zaken en Klimaat