Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Bewijs is dus een belangrijke factor bij illegaal grondgebruik. Zo maar roepen “Dat is verjaard hoor!” heeft weinig effect.1

Het civiele recht kent vele regels inzake bewijsrecht. Draagt een partij de bewijslast, dan betekent dat niet dat zij de juridisch afdwingbare plicht heeft om bewijs te leveren. Consequentie is wel dat – als de partij niet in haar bewijslast slaagt – zij het nadeel lijdt van het niet vaststaan van de feiten. Veelal wordt dit aangeduid met de term “bewijslast is bewijsrisico”. Het is gebruikelijk dat de rechter in zijn of haar uitspraak of vonnis de relevante feiten opsomt. Een partij heeft daar echter geen invloed op:

Er is geen rechtsregel die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de aldus tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt.2

In een privaatrechtelijk geschil zijn partijen verplicht om aan het onderzoek naar de waarheid mee te werken. Dat bepalen artikel 149 en verder Rv. In de civiele procedure kan bewijs op vele manieren worden geleverd. In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn speciale regelingen opgenomen ten aanzien van:

Wie stelt, bewijst, is het adagium in het civiele recht. Volgens de hoofdregel van het privaatrechtelijk bewijsrecht ligt het bewijs voor de stelling van de eiser bij de eiser – artikel 150 Rv. Wat betreft bewijsgaring is de civiele rechter lijdelijk: procespartijen dienen bewijs aan te brengen. Ambtshalve zal een rechter niet snel op onderzoek uitgaan. Als een gebruiker met goede bewijsstukken komt, is het zaak om als eigenaar met tegenbewijs te komen.

Het is dus van groot belang om ook als eigenaar onderzoek te doen naar alle feiten en omstandigheden, opdat bewijs kan worden weerlegd.3 Aangezien bewijsgaring een tijdrovende en soms zelfs dure aangelegenheid kan zijn – zoals een erfdienstbaarhedenonderzoek of grensreconstructie door het Kadaster – heeft menig eigenaar daar weerstand tegen. Bovendien lijkt het er dan op dat een eigenaar de bewijsplicht onverplicht naar zich toetrekt. De aandacht moet gericht blijven op de vraag of de bezitter wel met voldoende bewijs komt. En niet of een rechthebbende met voldoende bewijs komt.4

Opmerkelijk is dat vele gebruikers in de praktijk – zeker zij die grond van overheden gebruiken – in de veronderstelling leven dat de bewijslast toch vooral bij de gemeente of het waterschap ligt: “Bewijs jij maar dat je eigenaar bent en/of dat ik jouw grond niet in bezit heb!” Het kost soms heel wat moeite om betrokkenen er van te overtuigen dat deze redenering geen steun vindt in het recht.

Kómt de bezitter/niet-eigenaar daarentegen met bewijs, dán is het zaak om deze – voor zover de feiten dat aangeven – ook te kunnen weerleggen. Ook tegenbewijs moet voldoende specifiek zijn. Bewijs van een gebruiker in algemene termen proberen te weerleggen, is niet effectief. Evenzo geldt dat voor tegenbewijs dat onvoldoende de stellingen van de bezitter betwist.5

Het bewijs kan door allerlei middelen worden geleverd, terwijl de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter wordt overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt.6 Artikel 150 Rv bepaalt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten die feiten of rechten zal moeten bewijzen als zij door de wederpartij worden betwist. Gaat een partij dus niet in op hetgeen de wederpartij stelt, dan neemt de rechter de feiten voor waar aan.7

Door niets toe te geven als partij en dus alle feiten zoveel mogelijk te betwisten, legt een partij de bewijslast zoveel mogelijk op de schouders van de wederpartij. In de jurisprudentie wordt dat wel als volgt omschreven:

Tegen de vaststelling door de Voorzieningenrechter van de vaststaande feiten zijn geen grieven aangevoerd. Het hof gaat daarom ook uit van de in overweging 2 van het betrokken vonnis vastgestelde feiten.8

Bewijs moet onderbouwd zijn, maar het betwisten ervan, ook.9 Wie een uitgebreid en gefundeerd verhaal betwist door opmerkingen als “dat is niet waar”10 , “daar klopt niets van” of “dat wisten wij niet”, zal een rechter niet snel voor zich winnen. Dat wordt «kale betwisting»11 of «blote ontkenning»12

genoemd – zie ook de casus waarmee § 5.2 opent. De rechterlijke reactie daarop kan heel kort zijn:

Aan deze, niet nader gemotiveerde betwisting, wordt voorbij gegaan.13

Nu [gedaagde] heeft nagelaten op het repliek te reageren, zal de kantonrechter uitgaan van de juistheid van de stellingen van [eiser].14

De stelling van [X.] dat daaruit niet blijkt dat er gedurende 20 jaar ononderbroken planten van [Y.] dan wel zijn rechtsvoorgangers hebben gestaan, wordt door haar op geen enkele wijze nader toegelicht of onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij zal gaan.15

Zo maar wat roepen en vervolgens tevreden achterover leunen, is dus niet zo verstandig. Evenmin is het verstandig om als eigenaar – vooralsnog niet als eerste gehouden tot het leveren van bewijs inzake verjaring – kalmpjes af te wachten waar de wederpartij mee komt om zijn of haar stelling dat er sprake is van verjaring, te onderbouwen. Als die onderbouwing er daadwerkelijk komt én de eigenaar geen tegenbewijs kan overleggen – bijvoorbeeld dat er géén sprake is van bezit bij de wederpartij of dat de verjaringstermijn nog niet is verstreken – dan slaagt de bezitter in zijn of haar beroep op verjaring. Eigen feitenonderzoek bij degene die niet primair de bewijslast heeft, is dus zeer belangrijk, met name vanwege het leerstuk van de bekommernis (zie hierboven).

Partijen mogen geen gekleurd verhaal houden of selectief met de waarheid omspringen: de feiten die voor de beslissing van de rechter van belang zijn, moeten door partijen volledig en naar waarheid worden aangevoerd. En dat gebeurt dus allereerst in de dagvaarding en de conclusie van antwoord.

In beginsel moet een procespartij zelf met bewijs komen. Dat kan een verklaring zijn (niet duur) tot en met complete deskundigheidsrapporten (heel duur) en alles wat daartussen zit. Evenzo moeten partijen zelf de kosten van bewijsgaring betalen, tenzij in geding deze kosten op de wederpartij kunnen worden verhaald.