Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Nog vele jaren na inwerkingtreding van de Omgevingswet kan een gestarte bodemsanering plaatsvinden die onder de Wet bodembescherming in gang is gezet. Daardoor kan ook de jurisprudentie over de Wet bodembescherming nog van belang zijn. In de Memorie van Toelichting op de Aanvullingswet bodem Omgevingswet is hierover het volgende opgemerkt:

Het overgangsrecht is een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel. Ook voor de uitvoeringspraktijk is het overgangsrecht van grote betekenis. Dit komt omdat bodemsaneringen vaak veel tijd nodig hebben; inclusief voorbereidingen en nazorg is een periode van 10 jaar niet ongewoon. De uitvoering van bodemsaneringen is in volle gang. Dat zal ook op het beoogde tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet het geval zijn.

Volgens het Convenant bodem en ondergrond 2016–2020 hebben de voor de Wet bodembescherming bevoegde decentrale overheden nog tot 1 januari 2021 de tijd om de afgesproken locaties aan te pakken, naast het afronden van saneringen die al in gang zijn gezet. Tot ver in de jaren 20 van deze eeuw zal daarom nog worden gewerkt aan bodemsaneringen op grond van de Wet bodembescherming. Het is van belang dat deze saneringen nog met het instrumentarium van de huidige Wet bodembescherming kunnen worden uitgevoerd. Halverwege overstappen naar een nieuwe wet geeft vertraging en kent bezwaren onder andere uit een oogpunt van rechtszekerheid. Bovendien zal de Omgevingswet, juist vanwege de in hoofdstuk 2 van deze memorie van toelichting beschreven beleidsvernieuwing voor bodem, niet voorzien in het saneringsinstrumentarium dat de Wet bodembescherming nu kent. Het overgangsrecht voorziet erin dat gevallen van sanering van bodemverontreiniging die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet al in procedure zijn onder de Wet bodembescherming, op basis van het oude recht kunnen worden afgerond (eerbiedigende werking, artikel 3.1). Onder het overgangsrecht kan het instrumentarium van de Wet bodembescherming worden toegepast. Dit geeft invulling aan het uitgangspunt van een betrouwbare overheid.

Het eerbiedigend overgangsrecht is in de Aanvullingswet bodem Omgevingswet in paragraaf 3.5 opgenomen. Het overgangsrecht voorziet erin dat gevallen van sanering van bodemverontreiniging die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet al in procedure zijn onder de Wet bodembescherming, op basis van het oude recht worden afgerond (eerbiedigende werking, art. 3.1, Ow). Onder het overgangsrecht moet het instrumentarium van de Wet bodembescherming worden toegepast. Omdat bodemsaneringen vaak veel tijd nodig hebben en de uitvoering van bodemsaneringen nog in volle gang is, zal naar verwachting nog lange tijd worden gewerkt aan bodemsaneringen en nazorg onder het instrumentarium van de Wet bodembescherming.

De wetgever vindt het noodzakelijk om saneringen onder het oude recht af te ronden uit het oogpunt van rechtszekerheid. De Omgevingswet voorziet immers niet in het saneringsinstrumentarium zoals de Wet bodembescherming dat kent. Halverwege een in gang gezette sanering zou dat leiden tot onduidelijkheid, complexiteit in de uitvoering en mogelijk ook vertraging. Omdat het niet valt te zeggen wanneer alle in gang gezette bodemsaneringen zullen zijn afgerond, is er geen vaste einddatum voor het eerbiedigend overgangsrecht opgenomen. Een uitzondering hierop vormen de plannen voor een gebiedsgerichte aanpak van grondwaterverontreiniging die na vier jaar na de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege worden aangemerkt als een programma als bedoeld in artikel 3.4 van de Omgevingswet (art. 3.5, lid 1 Aanvullingswet bodem). Een gebiedsplan voor de aanpak van bodemverontreiniging wordt dus op grond van de Omgevingswet een omgevingsprogramma.

Als criterium voor de toepasselijkheid van het overgangsrecht geldt dat wanneer de Omgevingswet in werking treedt er een beschikking ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ is genomen en dat spoedige sanering noodzakelijk is krachtens artikel 29 in combinatie met artikel 37, lid 1 van de Wet bodembescherming (art. 3.1, lid 1, onder a, Aanvullingswet Bodem). Het hoeft dus niet te gaan om een onherroepelijk besluit; bezwaar en beroep zal dus onder het oude recht worden afgewikkeld en na de inwerkingtreding van de Omgevingswet kan er dus nog jurisprudentie op grond van de Wet bodembescherming ontstaan. Het overgangsrecht geldt ook voor:

  • Gevallen van ernstige verontreinigingen of saneringen waarvoor een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 of artikel 40 (bij gedeeltelijke sanering) van de Wet bodembescherming is ingediend (art. 3.1, lid 1, onder b en c);

  • Saneringen waarvoor een melding is gedaan als bedoeld in artikel 39b, lid 3 van de Wet bodembescherming (art. 3.1, lid 2). Hier wordt gedoeld op een melding op grond van het Besluit uniforme saneringen;

  • Aanwijzing op grond van artikel 27, lid 2, Wet bodembescherming (art. 3.2, onder a);

  • Een opgelegde maatregel op grond van artikel 30, lid 1 en 4, Wet bodembescherming (art. 3.2, onder c);

  • Een maatregel of beperking die is opgelegd op grond van artikel 37, lid 4, Wet bodembescherming (artikel. 3.2, onder d);

  • Een bevel dat is opgelegd op grond van in artikel 43, lid 1, onder b, Wet bodembescherming (saneringsbevel, art. 3.2, onder e);

  • Een plan, waarin een gebiedsgerichte aanpak is vastgelegd, op grond van artikel 55d van de Wet bodembescherming is vastgesteld en goedgekeurd (art. 3.2, onder f, maar zie ook artikel 3.5, lid 1);

  • Een verontreiniging of aantasting van de bodem is ontstaan voor inwerkingtreding van deze wet en de kosten kunnen worden verhaald zoals is opgenomen in artikel 75 van de Wet bodembescherming (art. 3.2, onder g).

Daarnaast is er ook overgangsrecht opgenomen voor handhavingsbesluiten vanwege een overtreding van de zorgplicht in artikel 13 van de Wet bodembescherming (art. 3.2a, Aanvullingswet Bodem), voor vrijstellingen volgens artikel 64 (art. 3.3) en vorderingen tot schadevergoeding volgens artikel 73 (art. 3.4).

De invulling van een aantal instrumenten uit de Wet bodembescherming is opgenomen in de Circulaire bodemsanering 2013. In deze Circulaire zijn onder meer de streef- en interventiewaarden voor bodem- en grondwaterverontreiniging opgenomen en wordt inzicht gegeven in het saneringscriterium: wanneer moet er worden overgegaan tot sanering? Als gevolg van het eerbiedigende overgangsrecht zijn de relevante normen uit deze Circulaire ook nog langere tijd van toepassing.