Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Binnen de Rijksoverheid valt het beleidsveld archeologie onder het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Binnen het ministerie van OCW valt archeologie onder de Directie Cultureel Erfgoed (DCE). De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) is de uitvoerder van dit beleid. Deze dienst ontstond in 2006 uit een fusie van de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en de Rijksdienst voor Monumentenzorg (RdMz). De dienst kreeg toen de naam Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). In 2009 veranderde de naam in Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), waarna niet veel later het roerend erfgoed (beeldende kunst en kunstnijverheid) aan het takenpakket werden toegevoegd.

De Rijksoverheid heeft drie hoofdtaken vastgelegd in de Monumentenwet (Mw):

Ook is het Rijk verantwoordelijk voor de omgang met archeologische sporen en vondsten bij ruimtelijke projecten waar zij het bevoegd gezag is (met name Rijksinpassingsplannen en Tracébesluiten).

Aanwijzen rijksmonumenten
Bij het aanwijzen van archeologische rijksmonumenten vraagt het Rijk advies aan burgemeester en wethouders (B&W) van de gemeente waarin het betreffende terrein is gelegen. Bij monumenten buiten de bebouwde kom wordt tevens advies gevraagd aan de provincie (art. 3 lid 2 Mw). Het Rijk maakt het voornemen tot aanwijzing bekend aan de eigenaar van het betreffende perceel. Voor archeologische monumenten geldt vanaf het moment dat dit voornemen is medegedeeld een zogenoemde voorbescherming, waarbij de beschermde regelingen uit de Monumentenwet al van kracht zijn (art. 5 lid 1 Mw). Het is dan dus al verboden om op het perceel werkzaamheden uit te voeren die de aanwezige archeologische waarden kunnen beschadigen.

In paragraaf 4.3.4 staat het rijksbeleid voor aanwijzing van monumenten beschreven.

Nationaal kenniscentrum
Onder het fungeren als kenniscentrum valt onder meer de wettelijke taak van het bijhouden van het centrale archeologische informatiesysteem Archis (art. 55 Mw). Hierin worden alle bekende gegevens over archeologische vondsten centraal opgeslagen.

Archis, archeologische monumenten en de Archeologische Monumentenkaart (AMK)
Alle bekende gegevens over archeologische vondsten worden centraal opgeslagen in het archeologisch informatiesysteem Archis. Dit gaat om rapporten van uitgevoerd onderzoek door archeologische bedrijven, maar ook om bijvoorbeeld vondstmeldingen door amateurarcheologen.

De gegevens uit Archis vormen de basis voor de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Dit is een gedigitaliseerd bestand van alle bekende behoudenswaardige archeologische terreinen in Nederland. Op de AMK staan locatie, omvang, begrenzing en inhoudelijke gegevens over de terreinen weergegeven. Ook is er, op basis van de beschikbare informatie, een inhoudelijke waardering aan toegekend. Er worden op grond van criteria zoals kwaliteit, zeldzaamheid, contextwaarde vier waarderingscategorieën onderscheiden:

  • terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd volgens de Monumentenwet

  • 1988;

  • terrein van zeer hoge archeologische waarde;

  • terrein van hoge archeologische waarde;

  • terrein van archeologische waarde.

In de wet (en in het archeologisch vakjargon) worden al deze terreinen als ‘monumenten’ aangeduid, wat tot verwarring kan leiden. Dit dateert nog uit de begintijd van de idee om archeologische vindplaatsen niet op te graven maar ‘in situ’ te bewaren. Naar analogie met de gebouwde monumentenwereld kwam de term ‘archeologisch monument’ in zwang.

Archis wordt bijgehouden door de RCE. De AMK is een gezamenlijk product van de provincies en de RCE. In veel provincies is de informatie van de AMK verwerkt in een provinciale cultuurhistorische waardenkaart. Ook gemeenten gebruiken de informatie uit Archis en de AMK voor hun archeologische waarden- en verwachtingenkaart.

Bij gebruik van Archis en de AMK in het kader van planologische procedures moet altijd een aantal zaken in het oog gehouden worden:

  • Het gaat om dynamische bestanden die altijd een momentopname van de stand van kennis vormen. Door nieuw onderzoek en herwaardering kunnen er terreinen bijkomen of verdwijnen, of kan de begrenzing of inhoudelijke waardering worden aangepast.

  • Ook buiten de gebieden die op de kaart staan aangegeven kunnen waardevolle archeologische resten verborgen liggen.

  • Sommige terreinen staan al decennialang op de kaart zonder dat er tussentijds onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarom is naast de ‘vlek op de kaart’ altijd ook de bijbehorende informatie van belang.

Er is dus inhoudelijke archeologische kennis nodig om de gegevens uit Archis te kunnen interpreteren. Daarom is de huidige versie van Archis niet openbaar toegankelijk. De gegevens van de AMK zijn veelal wel openbaar toegankelijk. Deze zijn opgenomen op de provinciale cultuurhistorische kaarten en via het overheidsportaal Atlas van de Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl).

Op dit moment werkt de RCE aan een nieuwe versie van Archis, Archis 3.0. Naar verwachting zal deze in de loop van 2013 operationeel worden. Deze versie van Archis zal meer openbaar toegankelijk worden.

Bewaken wetenschappelijke kwaliteit van onderzoek
De Rijksoverheid houdt tevens toezicht op de kwaliteit van de uitvoering van onderzoek. Dit gebeurt door middel van een systeem van opgravingsvergunningen. Alleen bedrijven, universiteiten en gemeenten met de juiste vergunning mogen ‘destructief’ onderzoek uitvoeren, zoals booronderzoek, proefsleuven en opgravingen. De RCE verleent namens de minister alleen een opgravingsvergunning als de aanvrager aan kan tonen bekwaam te zijn tot het doen van opgravingen (art. 45, lid 2 Mw). De eisen die aan een aanvraag voor een opgravingsvergunning worden verbonden staan in het Besluit op de archeologische monumentenzorg (Bamz).

Eén van de voorwaarden waaraan een aanvrager van een opgravingsvergunning moet voldoen is dat de vergunninghouder de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) naleeft. Hierop houdt de Erfgoedinspectie (EGI) toezicht. De EGI kijkt met name of archeologische opgravingen goed worden uitgevoerd en of de onderzoeksrapporten en andere opgravingsdocumentatie voldoen aan de kwaliteitseisen. De EGI maakt deel uit van het ministerie van OCW.

Het belangrijkste instrument om de kwaliteit van gravend archeologisch onderzoek te waarborgen is het Programma van Eisen (PvE, zie ook par. 3.2.5). Een PvE is verplicht voor al het bodemverstorend onderzoek, met uitzondering van booronderzoek. Het gaat daarbij niet om een verplichting vanuit de Monumentenwet 1988, maar om een vereiste vanuit de KNA voor het mogen uitvoeren van archeologisch onderzoek. Zelfs als een bedrijf in het bezit is van een opgravingsvergunning mag het toch alleen gravend archeologisch onderzoek uitvoeren in plangebieden/vindplaatsen waar een PvE voor is opgesteld. Het PvE wordt genoemd in artikel 4, lid 2 van de Regeling archeologische monumentenzorg als onderdeel van de KNA.

De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
Bij de keuze voor een systeem van marktwerking eind jaren ’90 werd besloten dat, om de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek te waarborgen, er een ‘zelfbindende norm’ voor de archeologische beroepsgroep zou komen. In de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) staan de minimale vereisten waaraan een organisatie moet voldoen, bij het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de archeologische monumentenzorg. Het beheer van de KNA is sinds 2005 in handen van het Centraal College van Deskundigen Archeologie, de opvolger van het College voor de Archeologische Kwaliteit. Het Centraal College van Deskundigen is onderdeel van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB). De KNA is te downloaden op de website van de SIKB (www.sikb.nl).

De KNA legt veel taken neer bij ‘het bevoegd gezag’, vaak de gemeente (zie ook het kader over de term ‘bevoegd gezag’ in par. 3.1.1). Een deel van de bewaking van de kwaliteit van onderzoek kan dus ook bij de gemeente liggen. Het gaat dan om taken zoals het opstellen en controleren van Programma’s van Eisen (zie par. 3.2.5) en het nemen van selectiebesluiten. Indien een gemeente zelf geen archeologische expertise in huis heeft zal zij deze taken weer aan een andere partij moeten uitbesteden. In een enkel geval doet de provincie dit nog maar meestal moet hiervoor een onafhankelijke commerciële partij, een archeologisch adviesbureau, worden ingeschakeld. Dit kan leiden tot de enigszins merkwaardige situatie dat de gemeente, wanneer zij zelf opdrachtgever is, een archeologische aannemer inhuurt, maar tegelijkertijd een (ander) archeologisch bedrijf inhuurt om de kwaliteit van het werk van het eerste bedrijf te controleren.

Overige taken en bevoegdheden
Naast bovenstaande heeft het Rijk nog enkele kleinere, speciale taken. Zo is het Rijk verantwoordelijk voor (de behandeling en opslag van) scheepsarcheologische vondsten (art. 51, lid 3 Mw). Ook heeft de minister bevoegdheid om te besluiten dat een opgraving moet worden uitgevoerd door een universiteit, indien deze van uitzonderlijk wetenschappelijk belang is (art. 49 Mw).