Artikel 3:108 BW bepaalt dat naar verkeersopvatting moet worden geoordeeld of de gebruiker van een stuk grond voor zichzelf dan wel voor de rechthebbende houdt en/of hield. Met een verklaring daarover door de bezitter, kan deze niet volstaan. Dit betekent dat de innerlijke bezitswil van de gebruiker wel noodzakelijk, maar tevens nog niet voldoende is om juridisch ook bezitter te zijn. Beslissend is dat er uiterlijke, naar buiten toe blijkende feiten zijn, waaraan het (rechts)verkeer een erkenning van bezit vastkoppelt. Het voormalige artikel 1992 BW noemde dat de eis van voortdurend, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig bezit.
Met het begrip »verkeersopvatting« heeft de wetgever een objectieve maatstaf gegeven: het gaat er niet om wat partijen – de eigenaar (rechthebbende) en de bezitter en mogelijke derden – vinden of waarnemen, maar om de opvatting die leeft in een wijdere kring van de maatschappij. De jurisprudentie legt dit begrip nog eens uit:
Van dubbelzinnig bezit is sprake indien de daden die de grondslag voor het gepretendeerde bezit opleveren, op verschillende wijze geïnterpreteerd kunnen worden; zo is het bezit dubbelzinnig indien de uiterlijke feiten evenzeer kunnen duiden op een gebruik van de grond als eigenaar als op een gebruik in andere hoedanigheid, zoals bijvoorbeeld die van erfpachter. Ondubbelzinnig bezit vereist een zodanige handelswijze dat de werkelijke eigenaar, tegen wie de verjaring is gericht, daaruit duidelijk kan opmaken dat de “bezitter” eigendom pretendeert.
Rb Rotterdam: 3 juli 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:5356, Rotterdamse Kraker.
Van verjaring kan dan ook pas sprake zijn als de werkelijke rechthebbende – tegen wie de verjaring is gericht – uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen, duidelijk kan opmaken dat deze pretendeert rechthebbende te zijn.
HR: 31 oktober 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AI0261, gesloopte aanbouw, conclusie AG. Rb Den Haag: 13 maart 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ7083, De Sniep. Rb Amsterdam: 31 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:6547, Wijdemeren.
De werkelijke eigenaar kan dan tijdig maatregelen nemen om verjaring te voorkomen – laat hij die gelegenheid gedurende langere tijd voorbijgaan, dan kan hem uiteindelijk de verjaring worden tegengeworpen.
HR: 15 januari 1993, NJ 1993, 178, Baayens-Frunt/Wijers te Boxtel.
De bezitter, ook wel «occupant» genoemd, moet dus de pretentie hebben dat hij eigenaar is. Die pretentie kan zich uiten door het stellen van één of meer bezitsdaden – zoals het in gebruik nemen van een perceel en/of het bebouwen en bestraten ervan.
Hof Den Bosch: 29 mei 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BA6826, Roermond. Hof Den Haag: 13 oktober 2009, ECLI:NL:GHSGR:2009:BK0919, gemaal Zuidplaspolder.
Naast bezitsdaden is het ook mogelijk om de pretentie vorm te geven door daarover kond te doen: men kan in zijn contacten met de rechtmatige eigenaar of bijvoorbeeld een ruilverkavelingscommissie
Rb Utrecht: 22 oktober 2003, ECLI:NL:RBUTR:2003:AM3033, ‘t-Sleyk.
stellen dat men door verjaring eigenaar is geworden van de betwiste strook grond of de eigendomsrechten van de eigenaar openlijk betwisten. Die bezitswil moet zich dus openbaren tegenover anderen, eerst en vooral natuurlijk de rechthebbende/eigenaar. De reden daarvoor is simpel: van verjaring kan pas sprake zijn als de werkelijke rechthebbende uit de gedragingen van de occupant duidelijk kan opmaken dat deze zich op verjaring (ooit) wil beroepen, zodat de rechthebbende tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn eigendomsrecht te beëindigen.
Hof Arnhem: 10 juni 2003 (NJ 2004, 155) Schoonhoven/Kroes. Rb Amsterdam: 10 oktober 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BC7188, stadsdeel Slotervaart Amsterdam. Hof Den Bosch: 16 april 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7880, Ulestratense burenruzie. Rb Alkmaar: 11 februari 2009, ECLI:NL:RBALK:2009:BH4017, de Harenkarspelse boet. Hoge Raad: 6 november 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BJ7836, conclusie PG De Vries Lentsch-Kostense.
Het begrip «verkeersopvatting» kan gemakkelijk voor verwarring leiden, te meer omdat deze een algemene, objectieve maatstaf suggereert te zijn: wat zou “men” in het maatschappelijk of algemeen rechtsverkeer van de situatie vinden? Hoe komt het op een willekeurige ander over? Dat kan – gelet op de jurisprudentie – tot misverstanden leiden. De jurisprudentie benadrukt dat de gedragingen van de gebruiker – waaruit dus een bezitswil zou moeten blijken – allereerst van belang zijn voor de rechthebbende (vooral de eigenaar van de onroerende zaak): deze moet uit deze gedragingen een boodschap (“ik beschouw mijzelf als bezitter van jouw grond”) krijgen. Het is dus niet genoeg als gebruikers die bezitswil bijvoorbeeld uiten tegen derden – zoals toevallige passanten.
Hoge Raad: 6 november 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BJ7836, conclusie PG De Vries Lentsch-Kostense.
Dat bleek ook in Amsterdam bij de zogenaamde stadsnomaden:
Voorts is voor de beoordeling van de vraag of sprake is van bezit of houderschap en de daarmee in verband staande vraag van welke verkeersopvatting dient te worden uitgegaan van belang dat uit de tot op heden in het geding gebrachte bewijsstukken blijkt dat de bewoners nimmer het standpunt hebben ingenomen dat zij bezitter van het terrein waren. Eerst in een brief van 25 maart 2005 van hun raadsman hebben de bewoners zich erop beroepen dat zij door verjaring als bedoeld in artikel 3:99 BW eigenaar van het terrein zijn geworden. Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat het gebruik van het terrein is begonnen op grond van houderschap.
Rb Amsterdam: 18 april 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BA5589, Hedonia/NS Vastgoed.
En daarmee komen we uit op één van de belangrijkste kenmerken van verjaring: het is een boete voor eigenaren die onzorgvuldig met hun bezit omgaan en niet optreden tegen verlies. Het zijn dus de eigenaren en rechthebbenden, die naar verkeersopvatting de wil om te bezitten bij een derde (occupant) moeten aangrijpen om over te gaan tot revindicatie. Ook is het niet bevorderlijk voor het uiten van de bezitswil (door een derde/niet-eigenaar) als de rechthebbende toestemming heeft verleend voor het gebruik. Uit een vorm van toestemming kan immers worden afgeleid dat de bezitter níet onafhankelijk van de rechthebbende opereert. Hetzelfde geldt als sprake is van een beperkt recht, zoals een erfdienstbaarheid.
Rb Middelburg: 7 januari 2009, ECLI:NL:RBMID:2009:BH9342, Burgh-Haamstede. Rb Alkmaar: 11 februari 2009, ECLI:NL:RBALK:2009:BH4017, de Harenkarspelse boet.