Iedereen heeft vermogen. Voor de wet is vermogen méér dan een zak geld. Het is de optelsom van eigendommen van een natuurlijk- of rechtspersoon die een bepaalde waarde vertegenwoordigen minus zijn verplichtingen (zoals schulden). Het burgerlijk recht kent het begrip «zaken». Artikel 3:2 BW geeft aan, dat de wet hieronder verstaat: “de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten”.
Grond is dus een zaak. Rechten die bestaan op die grond zijn dan ook een zakelijk recht. Op grond van het eerste artikel van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is het recht van eigendom het meest omvattende recht dat een mens kan hebben op een zaak. Grondeigendom is dus een belangrijk recht. Het houdt in, dat de eigenaar in beginsel alle denkbare bevoegdheden kan uitoefenen over die grond. Alle andere rechten op zaken zijn van het eigendomsrecht afgeleid, maar zijn minder verstrekkend. Gedacht kan worden aan erfpacht, opstal en appartementsrecht. Deze zakelijke rechten worden ook geregeld in Boek 5 BW.
Behalve zakelijke rechten, kent het wettelijk systeem ook vermogensrechten. Dit zijn rechten op zaken die een bepaalde waarde vertegenwoordigen. Zo’n recht kan bijvoorbeeld inhouden dat iemand recht op rente heeft of op betaling van een geldschuld.
Rechten op zaken en rechten op vermogen vormen samen het goederenrecht. Een goed is dus een zaak of een vermogensrecht. Het Burgerlijk Wetboek maakt een strikt onderscheid tussen tastbare objecten (zaken, zoals grond, en rechten die dat niet zijn (vermogensrechten).
Zakelijke rechten moeten onderscheiden worden van persoonlijke rechten. Persoonlijke rechten rusten niet op een zaak of een vermogensrecht, maar zijn gekoppeld aan een persoon. Zij ontstaan bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst. Waar artikel 5:1 BW bepaalt dat eigendom het meest omvattende recht is dat een mens kan hebben op een zaak, zodat iedereen rekening moet houden met een eigendomsrecht en de eigenaar dat tegenover iedereen kan inroepen, ligt dat bij persoonlijke rechten anders. Als iemand een persoonlijk recht inroept omdat hij een koopovereenkomst heeft gesloten of lid is van een voetbalclub, dan kan dat recht niet worden ingeroepen jegens iedereen. Het kan alleen maar worden ingeroepen jegens degene met wie de afspraak over het persoonlijke recht is gemaakt, dus tegen de verkoper of de vereniging waarvan men lid is.
Als A en B besluiten dat A een strook grond aan B verkoopt, dan heeft C als willekeurige derde daarin geen enkele zeggenschap (C kan er niet voor zorgen dat A en B de voorgenomen verkoop ook realiseren). C heeft ook geen verantwoordelijkheid t.a.v. hetgeen A en B met elkaar afspreken. Een koopovereenkomst is een persoonlijk recht, gesloten tussen A en B. Pas aIs de koop rond is en de eigendom is overgegaan van A naar B, komt C in beeld: voortaan moet C er rekening mee houden dat B nu eigenaar is van de strook grond. B kan de eigendom jegens iedereen inroepen.
Het eigendomsrecht werkt ook andersom: omdat de eigendom het meestomvattende recht is, hoeft de eigenaar geen inbreuken op zijn eigendom te dulden. De eigenaar van een perceel grond hoeft er dus geen genoegen mee te nemen dat iemand anders zijn grond zonder zijn toestemming gebruikt, de toegang verbiedt, er iets op bouwt of verbouwt of wat dan ook. De eigendom is een exclusief recht, zie hieronder.
Het recht van eigendom is één van onze belangrijkste grondrechten. Het is als fundamenteel recht tevens neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. Binnen dit eerste artikel kunnen 3 hoofdregels worden onderscheiden:
het ongestoord kunnen genieten van je eigendom – «peaceful enjoyment»;
bescherming tegen ontneming van je eigendom;
de mogelijkheid van regulering van het gebruik van je eigendom.
In beginsel beschermt dit artikel alle rechten die op geld waardeerbaar zijn.
Het tweede lid van artikel 5:1 BW doet een beetje afbreuk aan de exclusiviteit van het eigendomsrecht. Het eigendomsrecht is namelijk niet helemaal voor eeuwig en ook niet in beton gegoten. Er zijn inbreuken op een eigendomsrecht mogelijk, als een hoger belang dat vraagt. Dat hogere belang wordt vrijwel altijd vertegenwoordigd door de overheid. Het recht accepteert schending van een eigendomsrecht zolang het hogere belang én de schadeloosstelling voor de eigenaar – wiens eigendom wordt afgenomen – met elkaar in balans zijn. Dit wordt wel het criterium van de »fair balance« genoemd.1
In de gemeente Midden Delfland mocht men een deel van het eigen terrein niet verharden omdat de bestemmingsplanregels dat niet toelieten. De eigenaren van de grond deden bij de Raad van State daarom een beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De Raad van State ging er niet in mee en sprak uit dat zo’n bepaling
“…de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang, onverlet [laat]. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een zodanige regulering en bij de vaststelling daarvan komt de betrokken autoriteiten een grote mate van beleidsvrijheid toe. Hetgeen [appellante A] en [appellant B] hebben aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat bij de vaststelling van de in geding zijnde bestemming het in voormeld artikel vervatte recht op ongestoord genot van eigendom niet is betrokken, noch voor het oordeel dat die bestemming niet in overeenstemming is met dit artikel.”2Straten, vaarwegen, havens, dijken, openbare gebouwen, plantsoenen zijn zaken met een publieke bestemming. Ze liggen allemaal in de openbare ruimte én zijn meestal ook in eigendom bij de overheid. Zo bepaalt artikel 13 van de Wegenwet dat de eigendom van een weg vermoedelijk berust bij degene die de weg onderhoudt, tenzij het tegendeel blijkt. De regels van het Burgerlijk Wetboek over eigendom zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op eigendommen van de overheid. Net als bij andere burgers, vindt eigendomsverkrijging door de overheid in principe plaats op dezelfde manier als bij andere, dus via de normale titels als koop, verjaring of legaat. Wat anders is, is dat de overheid ook eigendom kan verkrijgen door middel van onteigening.
Wat houdt het eigendomsrecht in? Daarvoor moeten we weer te rade bij artikel 5:1 BW:
Artikel 5:1 BW
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.
Het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken, mits dit gebruik niet strijdt met rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen.
De eigenaar van de zaak wordt, behoudens rechten van anderen, eigenaar van de afgescheiden vruchten.
Uit dit artikel en de volgende artikelen van Boek 5 BW kunnen we een aantal eigendomsbevoegdheden afleiden.