Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Het bevoegd gezag moet bij het nemen van de in het Bevi aangewezen besluiten voor (geprojecteerde) kwetsbare objecten een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht nemen. Voor (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten dient het bevoegd gezag rekening te houden met een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (artikel 4 e.v. Bevi).1 Het laatste betekent dat gemotiveerd mag worden afgeweken van de richtwaarde vanwege gewichtige redenen. In de Nota van Toelichting van het Bevi zijn voorbeelden genoemd van situaties waarin sprake is van gewichtige redenen, zoals het opvullen van een gat in bestaand stedelijk gebied. Deze en andere gevallen zijn bevestigd in de jurisprudentie.2

De gemeenteraad mag geen gebruik maken van de bevoegdheid tot verlenging van de planperiode als bedoeld in artikel 3.1 lid 3 Wro voor zover het bestemmingsplan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten toelaat ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico onderscheidenlijk onvoldoende rekening wordt gehouden met de richtwaarde of de vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico (artikel 5 lid 6 Bevi).

De grenswaarde voor kwetsbare objecten en de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten voor het plaatsgebonden risico is 10-6 per jaar (artikel 8 Bevi). Er gelden enkele uitzonderingen. Voor ruimtelijke besluiten geldt dat indien bij de vaststelling zodanige voorschriften aan dat besluit zijn verbonden of op zodanige wijze toepassing is gegeven aan artikel 2.30 jo. 2.31, eerste en tweede lid, onder b, Wabo, dat binnen drie jaar na vaststelling van dat besluit aan de grenswaarde, genoemd in het eerste lid wordt voldaan, de grenswaarde gedurende die drie jaar 10–5 per jaar is (artikel 8 lid 3 Bevi). Daarnaast bevat het Bevi overgangsbepalingen voor situaties waarin er sprake is van een gewijzigd inzicht met betrekking tot het plaatsgebonden risico (artikel 20 Bevi) en kunnen er bij ministeriële regeling gebieden worden aangewezen waarvoor op een later tijdstip moet worden voldaan aan de grenswaarden (artikel 22 Bevi).

In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt tussen niet-categoriale inrichtingen en categoriale inrichtingen. Voor niet-categoriale inrichtingen moet het plaatsgebonden risico berekend worden (artikelen 15 en 16 Bevi). De berekening moet worden uitgevoerd met gebruikmaking van de in het Bevi voorgeschreven rekenmethodiek. De rekenmethodiek Bevi bestaat uit het rekenprogramma Safeti-NL, versie 6.54, uitgave 2009 en de Handleiding Risicoberekeningen Bevi, versie nr. 3.3, uitgave 2015 (artikel 15 lid 1 Bevi jo. artikel 1 Revi). In het Bevi en de Revi is aangegeven welke gegevens gebruikt mogen worden bij de berekening van het plaatsgebonden risico (artikel 15 Bevi jo. artikelen 7 en 8 Revi). Zo mogen bij de berekening geen gegevens worden betrokken die ouder zijn dan 5 jaar (artikel 15 lid 2 Bevi). Onderdeel van deze bepalingen is een voorziening voor gevallen waarin de rekenmethodiek Bevi niet passend is (artikelen 8b en 8c Revi).

Voor categoriale inrichtingen kan worden volstaan met een toets aan de vaste afstanden die zijn opgenomen in de Revi (artikel 4 lid 5 Bevi jo. artikel 5 lid 3 Bevi jo artikel 2 jo. bijlage 1 Revi). In de Revi zijn voor categoriale inrichtingen tevens saneringsafstanden opgenomen (artikel 9 Revi). Onder categoriale inrichtingen wordt in dit verband verstaan (artikel 4 lid 5, onderdelen a tot en met d Bevi):

  • een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e Bevi;

  • een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f Bevi, indien:

    1. tot de inrichting geen opslagvoorziening voor de opslag van stoffen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, behoort met een oppervlak van meer dan 2500 m2, en

    2. geen verpakkingseenheden van meer dan 100 kg met gevaarlijke stoffen of preparaten die bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld als zeer vergiftig, of gevaarlijke stoffen van ADR klasse 6.1, verpakkingsgroep I, in de open lucht worden gelost en geladen;

  • een inrichting waarin een koel- of vriesinstallatie aanwezig is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, met een inhoud van minder dan 10.000 kg ammoniak, waarvan de diameter van de vloeistofleiding naar de verdamper 80 DN of minder bedraagt, of

  • een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h Bevi.

In bepaalde gevallen mag voor categoriale inrichtingen het plaatsgebonden risico berekend worden (artikel 7 lid 6 en 7 Bevi jo. artikel 5 lid 4 en 5 Bevi jo. artikel 3 Revi). Eén van de voorwaarden is dat een zodanige afstand wordt aangehouden dat er sprake is van voldoende bereikbaarheid bij brand en dat het overslaan van brand naar andere gebouwen of opslagplaatsen wordt voorkomen (artikel 3 lid 2 Bevi).

In de Revi zijn referentiepunten vastgelegd waarop moet worden voldaan aan de waarden voor het plaatsgebonden risico respectievelijk de vaste veiligheidsafstanden (artikelen 10 en 11 Bevi jo. artikel 4 Revi). De hoofdregel is dat wordt gemeten tot aan de gevel van (beperkt) kwetsbare objecten. Er geldt een uitzondering voor (delen van) gebouwen die zijn bestemd voor het verblijf van personen met een verhoogde kwetsbaarheid zoals kinderen, ouderen of zieken. In dat geval is bepalend de grens van het terrein dat bestemd is voor het verblijf van deze personen waarbij voor bestaande situaties de feitelijke situatie bepalend is:

In het geval van een geprojecteerd object wordt als referentiepunt de plaats gehanteerd waar de gevel van het object mag worden gebouwd. Bij de hiervoor genoemde gebieden voor het verblijf van personen met een verhoogde kwetsbaarheid geldt de grens van het gebied waar het object op grond van het bestemmingsplan is toegelaten. In de Revi zijn soortgelijke referentiepunten vastgelegd voor categoriale inrichtingen en saneringssituaties (artikel 11 Bevi jo. artikel 5 Revi), inclusief referentiepunten aan de zijde van de risicobron:

  • het vulpunt voor LPG, het ondergrondse of ingeterpte, onderscheidenlijk bovengrondse, reservoir, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir en, indien bijlage 1, tabel 1, van toepassing is, de afleverzuil;

  • de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012, van het gebouw of het onderdeel daarvan of van de buitenzijde van de opslagplaats in de buitenlucht, waar verpakte gevaarlijke afvalstoffen, meststoffen groep 2, of verpakte gevaarlijke stoffen, niet zijnde nitraathoudende kunstmeststoffen worden opgeslagen;

  • de machinekamer van de koel- of vriesinstallatie en de bij die installatie behorende, met de buitenlucht in verbinding staande leidingen naar de verdamper of verdampers en het afscheidervat of vloeistofvat, en

  • het vulpunt en de opslagtank voor propaan, gerekend vanaf de aansluitpunten van de leidingen alsmede het bovenste deel van de leidingen en de pomp bij de opslagtank.

In de ‘Handleiding externe veiligheid inrichtingen, uitgebreid met de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’ is aan de hand van praktijkvoorbeelden uitgewerkt hoe met het plaatsgebonden risico moet worden omgegaan.3