In de artikelen 6.16 tot en met 6.22 Wro is geregeld hoe in het huidige systeem de exploitatiebijdragen per bouwplan moeten worden berekend, welke kosten de aanvrager van de omgevingsvergunning op de bijdrage in mindering mag brengen, hoe de bijdrage wordt verhaald en hoe de eindafrekening plaatsvindt nadat het exploitatieplan voor minimaal 90 procent is uitgevoerd. Dat proces verloopt als volgt. Bij het opstellen van de exploitatieopzet moet eerst het ruimtegebruik worden vastgesteld. Vervolgens moeten de basiseenheden worden gedefinieerd, vaak een m2 uitgeefbaar terrein of m2 bruto-vloeroppervlakte (bvo). De volgende stap is het uitzetten van het productieprogramma in de tijd en de omzetting naar de basiseenheden. Vervolgens worden gewichten toegekend aan de basiseenheden die worden ontleend aan het gemeentelijke prijsuitgiftebeleid en wordt per uitgiftecategorie (wonen, kantoren, winkels) een gewichtsfactor vastgesteld, waarna de omzetting van het productieprogramma naar gewogen basiseenheden plaatsvindt. Voor het totale exploitatiegebied wordt het aantal gewogen eenheden vastgesteld. Het verhaalbare bedrag per gewogen eenheid is ‘het ten hoogste verhaalbare bedrag’ (artikel 6.16 Wro), gedeeld door het aantal gewogen eenheden in het exploitatiegebied (artikel 6.18, lid 4 en 5 Wro). Per bouwkavel wordt de exploitatiebijdrage berekend door het voor die kavel geldende aantal gewogen eenheden te vermenigvuldigen met de berekende bijdrage per eenheid.