Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Het Besluit bodemkwaliteit maakt onderscheid in verschillende stofstromen waarop het besluit van toepassing is. Hoofdstuk 3 van het Besluit bodemkwaliteit (artikelen 26-33d) heeft betrekking op bouwstoffen. In artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit worden de volgende definities gehanteerd:

“Bouwstof: materiaal waarin de totaalgehalten aan silicium, calcium of aluminium tezamen meer dan 10 gewichtsprocent van dat materiaal bedragen, uitgezonderd vlakglas, metallisch aluminium, grond of baggerspecie, dat is
bestemd om te worden toegepast.”

“IBC-bouwstof: bouwstof die vanwege de mate van emissie alleen met isolatie-, beheers-, en controlemaatregelen mag worden toegepast.”

Bij het begrip bouwstoffen wordt een onderscheid gemaakt tussen vormgegeven bouwstoffen en niet-vormgegeven bouwstoffen. In het Besluit bodemkwaliteit is uitsluitend een definitie van vormgegeven bouwstoffen opgenomen:

“Vormgegeven bouwstof: bouwstof met een volume per kleinste eenheid van ten minste 50 cm

3

, die onder normale omstandigheden
een duurzame vormvastheid heeft.”

Daarnaast wordt de afvalstof mijnsteen als specifieke bouwstof gedefinieerd1

:

“Mijnsteen: bouwstof, in hoofdzaak bestaande uit gebroken schalie en zandsteen met bijmengingen van kolengruis, die als nevengesteente is vri
jgekomen bij winning van steenkool.”

Het Besluit bodemkwaliteit heeft alleen betrekking op steenachtige materialen (beton, asfalt, dakpannen e.d.). Materialen als kunststof, hout of stro worden ook toegepast als bouwstof maar deze vallen niet onder het Besluit bodemkwaliteit. De genoemde elementen silicium, calcium en aluminium komen van nature voor in natuurlijke materialen. Normaal gesproken is bij voorbaat duidelijk welke bouwstoffen wel en niet gelden als steenachtig en is geen verdere bepaling nodig of verplicht. Indien twijfel bestaat over de percentages aluminium, silicium en calcium, dan kunnen deze worden bepaald volgens een methode die is beschreven in bijlage E van de Regeling bodemkwaliteit (artikel 26, lid 1, Bbk en paragraaf 3.1, Rbk, “Bepaling bouwstofkarakter materiaal”).

Omdat in de meeste gevallen duidelijk is wanneer er sprake is van een bouwstof, bestaat er weinig jurisprudentie over dit begrip. Het kan voordelen hebben om een materiaal als bouwstof gekwalificeerd te krijgen, zoals uit het navolgende voorbeeld blijkt.


ABRvS 25 november 2009, Zaaknummer 200809417/1, ECLI:NL:RVS:2009:BK4382


Een bedrijf houdt zich bezig met het reinigen van ballastbedden. Een ballastbed is een constructie, bestaande uit grind en zand waarop spoorrails worden
aangelegd. Wanneer een spoorvak wordt vervangen, wordt meestal ook de spoorbaan voorzien van een nieuw ballastbed. Het materiaal dat afgevoerd wordt, bestaat uit verontreinigd grind en zand. Dit materiaal kan grotendeels worden hergebruikt na reiniging en
opnieuw als bouwstof worden ingezet. Een klein deel, het ballastbedresidu, is dermate verontreinigd dat hergebruik niet goed mogelijk is. Het bedrijf in kwestie had hiervoor een nieuwe innovatieve reinigingsmethode bedacht, op grond waarvan het bedrijf
me
ende dat het zand/slib ook een bouwstof was en onder het toepassingsbereik van hoofdstuk 2 Bbk valt. Het college van gedeputeerde staten treedt handhavend op omdat het meent dat het in de inrichting vrij komende slib/fijn zand voldoet aan de definitie van
grond als bedoeld in het bouwstoffenbesluit en het Besluit bodemkwaliteit en dat het slib/fijn zand kan worden aangemerkt als een gevaarlijke afvalstof in de zin van de Wet milieubeheer. De Afdeling stelt vast dat het slib/fijn zand voldoet aan de definiti
e van grond in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hierover hebben gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het slib/fijn zand g
rond is als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Uit onderzoeken bleek dat de samenstellingseisen kennelijk niet voldeden aan tabel 1 van bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. In die gevallen mag het recyclingsresidu, indien het als grond is aangemer
kt, dus niet worden toegepast. De samenstellingseisen staan het hergebruik van deze grond in de weg en daarom dient het als afvalstof te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Aangezien het materiaal niet naar een erkende verwerker werd afgevoerd was
er sprake van een overtreding van artikel 10.37 van de Wet milieubeheer.

Zoals hiervoor aangegeven zijn volgens de definitie grond en baggerspecie geen bouwstoffen. Echter, een bepaalde mate van verontreiniging is toegestaan. Een partij bouwstoffen mag met maximaal 20 gewichtsprocent grond of baggerspecie worden vermengd als dit daar functioneel onderdeel van uitmaakt (artikel 26, lid 3, Bbk).

Het toepassen van bouwstoffen binnen een gebouw als bedoeld in de Woningwet is uitgezonderd van het Besluit bodemkwaliteit (artikel 27, lid 1, onder a, Bbk). Een gebouw is elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijk overdekt geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. In deze gevallen komen bouwstoffen niet in contact met oppervlakte-, grond- of regenwater en kan geen emissie optreden. Tevens ziet het Besluit bodemkwaliteit niet op de tijdelijke uitname (het tijdelijk verplaatsen of uit een werk wegnemen van bouwstoffen, artikel 27, lid 2, Bbk). De voorwaarde hierbij is dat de bouwstoffen niet worden bewerkt en op of nabij dezelfde plaats onder dezelfde condities opnieuw in het werk worden toegepast zodat de samenstelling en emissie van de bouwstoffen niet verandert. De term “op of nabij” geeft enige speelruimte. Hiermee wordt bedoeld dat de bouwstoffen niet exact op dezelfde plaats hoeven te worden toegepast maar wel binnen hetzelfde werk (bijv. verwijderen van bestratingsmateriaal bij werkzaamheden aan kabels en leidingen, werkzaamheden bij wegreconstructie waarbij funderingslaag wordt verplaatst etc.).