Het vaststellen van gebiedsgericht beleid is een bevoegdheid en geen verplichting. Het gebiedsspecifieke toetsingskader is ontwikkeld om tegemoet te komen aan de wens om het bodembeleid aan te laten sluiten bij de lokale bodemproblematiek. Hierbinnen kan het bevoegd gezag onder meer gebruik maken van een verdere differentiatie in gebruiksvormen van de bodem.
Kern van het gebiedsgerichte beleid is dat de gemeenteraad voor een bodembeheergebied zelf Lokale Maximale Waarden vaststelt (artikel 44, Bbk). Voor wat betreft de waterbodem is die bevoegdheid ook toegekend aan de Minister (rijkswateren) of het algemeen bestuur van een waterschap (regionale wateren) (artikelen 45 en 46, Bbk). Een bodembeheergebied is gedefinieerd als: “aaneengesloten, door het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 44, 45 of 46, afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten of het beheergebied van een of meer beheerders”.
Bij het vaststellen van deze Lokale Maximale Waarden wordt rekening gehouden met de specifieke verontreinigingssituatie en het daadwerkelijke gebruik van de bodem. Zo kan gebiedsgericht het gewenste beschermingsniveau nader worden gespecificeerd en kan worden gestuurd in de toepassingsmogelijkheden voor grond en baggerspecie. Er zijn echter wel enige beperkingen (artikel 44, lid 2, Bbk) waarvan de belangrijkste is dat de waarden nooit boven de waarden uitkomen die worden vastgesteld op grond van de beoordelingssystematiek die wordt gehanteerd voor het vaststellen van de noodzaak van een spoedige sanering als bedoeld in artikel 37, lid 1, van de Wet bodembescherming (saneringscriterium, artikel 44, lid 2, onder c, Bbk, de “nooit-grens”). Op het moment dat er voor een bodembeheergebied gebiedsspecifiek beleid met Lokale Maximale Waarden wordt vastgesteld dan moet er ook een bodemkwaliteitskaart (artikel 47, Bbk) worden opgesteld.
Het besluit tot vaststelling van het gebiedsspecifieke beleid met de Lokale Maximale Waarden is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb) van toepassing is (artikel 49, Bbk). Dit betekent dat het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd en belanghebbenden hun zienswijzen kunnen indienen. Het is vervolgens mogelijk om tegen dit besluit beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 50, Bbk). Het besluit tot vaststellen van Lokale Maximale Waarden voor een bodembeheergebied moet voorzien zijn van een motivering met onder andere de motivering van de maatschappelijke noodzaak van die waarden en de gevolgen van de uitvoering (artikel 47, onder d, Bbk). In de praktijk maakt dit alles onderdeel uit van de gemeentelijke nota bodembeheer of bodembeheerplan.
In de Regeling bodemkwaliteit is nader vastgelegd op welke wijze de Lokale Maximale Waarden moeten worden vastgesteld (Afdeling 2, Rbk). Belangrijk hierbij is dat de waarden zijn afgestemd op de bodemfuncties (“gebruik van de bodem, niet zijnde de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad, overeenkomstig een bij regeling van Onze Ministers vastgestelde indeling”, artikel 1, Bbk). De zeven hoofd(bodem)functies zijn vastgelegd in artikel 4.7.1 van de Regeling bodemkwaliteit:
a. wonen met tuin;
b. plaats
en waar kinderen spelen;
i. met een gemiddelde ecologische waarde
ii. met weinig ecologische waarde.
c. moestuinen en volkstuinen:
i. grote moestuinen: grote stads- en dorpstuinen en boerderijtuinen met een grote hoeveelheid gewasteelt;
ii. kleinere moestu
inen: grote stads- en dorpstuinen met een redelijke hoeveelheid gewasteelt.
d. landbouw;
e. natuur;
f. groen met natuurwaarden;
g. ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie:
i. nagenoeg geheel verhard;
ii. niet nagenoeg geheel verhard.
In totaal gaat het dus om zeven hoofdfuncties en in totaal tien verschillende functies.
De functies moeten op de bodemkwaliteitskaart worden weergegeven omdat de mogelijke risico’s van lokale normen worden berekend op basis van de bodemfunctie met daarbij een inschatting van de mate van blootstelling (contact met de bodem) en de gewenste mate van bescherming van mensen, ecologie en landbouw. In het lokale beleid is het bijvoorbeeld mogelijk om in een bewoond gebied een strengere norm (dan het generieke beleid) te hanteren als er veel moestuinen of speeltuinen zijn of juist een minder strenge norm als er veel verhardingen zijn en weinig of geen tuinen. Lokale Maximale Waarden moeten worden vastgesteld tussen de achtergrondwaarden en het saneringscriterium (tussen de “altijd” en de “nooit” grens).
In artikel 4.8.2 van de Regeling bodemkwaliteit is bepaald waaraan de bodemkwaliteitskaart moet voldoen, waarbij wordt verwezen naar bijlage D en M. In bijlage D wordt verwezen naar de Richtlijn voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten, 3 september 2007, met het wijzigingsblad van 1 januari 2013. Er zijn onder meer de volgende voorwaarden gesteld:
puntlocaties (“hot spots”) worden uitgesloten;
er moet sprake zijn van een standstillsituatie op gebiedsniveau. Plaatselijk mag de bodem verslechteren mits dit elders in hetzelfde gebied tot een kwaliteitsverbetering leidt;
het risiconiveau van de Lokale Maximale Waarden wordt berekend met behulp van de risicotoolbox (artikel 4.8.1, www.risicotoolboxbodem.nl);
Lokale Maximale Waarden mogen het saneringscriterium niet overschrijden (artikel 44, lid 2, onder c, Bbk).
De Lokale Maximale Waarden worden afgestemd met het bevoegd gezag bodemsanering.
In het geval er gebiedsspecifiek beleid is vastgesteld is in artikel 52 van het Besluit bodemkwaliteit bepaald wanneer grond en baggerspecie mogen worden toegepast:
Bij toepassing in een bodembeheergebied overschrijdt de kwaliteit van de toe te passen grond of baggerspecie niet de lokale maximale waarden, bedoeld in de artikelen 44 en 45, en de maximale waarden, bedoeld in artikel 46.
Grond of baggerspecie die voldoet
aan de lokale maximale waarden, bedoeld in de artikelen 44, tweede lid, en 45, tweede lid, kan uitsluitend worden toegepast in het bodembeheergebied waarvan deze afkomstig is.
Indien de grond of baggerspecie, bedoeld in het eerste lid, de kwaliteit van de
bodem, waarop of waarin de grond of baggerspecie wordt toegepast, overschrijdt, kan deze grond of baggerspecie alleen worden toegepast in het bodembeheergebied waarvan deze afkomstig is.
De kwaliteit van grond en baggerspecie moet worden aangetoond met een milieuhygiënische verklaring. Naast de milieuhygiënische verklaringen die ook voor bouwstoffen kunnen worden gebruikt (partijkeuring, erkende kwaliteitsverklaring en de fabriek-eigenverklaring, zie paragraaf 8.6.7 van dit hoofdstuk) kunnen voor grond en baggerspecie de volgende twee bewijsmiddelen worden gebruikt:
(water)bodemonderzoek (artikel 4.3.4, Rbk);
(water)bodemkwaliteitskaart (artikel 4.3.5, lid 3, Rbk).
Bodemonderzoeken die voldoen aan bepaalde onderzoeksstrategieën van de NEN 5740 zijn toegestaan als milieuhygiënische verklaring op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de bodemkwaliteit van de ontvangende bodem op een bepaalde locatie en de kwaliteit van een partij toe te passen grond (artikel 4.3.4, Rbk).
Het is aan de lokale bodem- of waterkwaliteitsbeheerder om te bepalen of en onder welke voorwaarden een (water)bodemkwaliteitskaart gebruikt mag worden als milieuhygiënische verklaring. In bepaalde situaties, bijvoorbeeld in heterogene gebieden, kan een bodemonderzoek/partijkeuring de voorkeur hebben, omdat de (water)bodemkwaliteitskaart slechts een voorspelling doet van de kwaliteit, terwijl een partijkeuring de kwaliteit daadwerkelijk bepaalt (en dus nauwkeuriger is). Een partijkeuring geeft meer zekerheid over de kwaliteit van de toe te passen grond dan de informatie op de bodemkwaliteitskaart. Een partijkeuring vergt echter tijd en kosten. In de toelichting op de Regeling bodemkwaliteit is aangegeven dat het gebruik van de bodemkwaliteitskaart het meest voor de hand ligt bij het toepassen van grond afkomstig van een homogene, relatief schone zone, waarin veel metingen zijn gedaan en bij toepassingen in een meer verontreinigde zone. In de toelichting op de Regeling bodemkwaliteit is nader ingegaan op de aspecten die van belang zijn bij het toelaten van een bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel.