Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • niet hoger dan 10 m, en:

  • de oppervlakte niet meer dan 50 m².

In dit onderdeel gaat het specifiek om “andere bouwwerken” geen gebouw zijnde, zoals een tunnel, steiger, brug of een hek als afscheiding van een park. Maar het kan ook gaan om een kunstwerk in de openbare ruimte.

Bij de toepassing van dit artikel kan het ook gaan om “of een gedeelte van een bouwwerk”. In de toelichting staat: Aan artikel 4, onderdeel 3, is toegevoegd dat het onderdeel ook betrekking kan hebben op een gedeelte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Hiermee wordt beoogd de bedoeling te verduidelijken dat bij een bouwwerk dat slechts gedeeltelijk in strijd is met het bestemmingsplan, uitsluitend dat gedeelte aan de in dit onderdeel genoemde randvoorwaarden moet voldoen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in recente jurisprudentie een andere uitleg ontwikkeld. Van deze uitleg wordt met deze wijziging afstand genomen.

Het gaat hier om een tweetal uitspraken. De eerste betreft de volgende casus:

Er is een bouwvergunning gevraagd voor het vergroten van een reeds bestaand terras door middel van een steiger in het water van de Zaan en het gebruik hiervan voor horecadoeleinden. Het bestaande terras bevindt zich voor een deel op gronden waarop de bestemmingen “Erven” en “Archeologisch waardevol gebied” rusten, en is in overeenstemming met het bestemmingsplan. De overige 47m2 bevinden zich op grond en waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Oud-Zaandijk” de bestemming “Water” rust. Voor het te realiseren deel is het bouwplan met het bestemmingsplan in strijd, nu ingevolge artikel 17 van de planvoorschriften deze gronden bestemd zijn voor waterhuishouding en verkeer op en over het water.

Om realisering mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit ruimtelijke ordening (de kruimelregeling) ontheffing van het bestemmingsplan verleend.

De voorzieningenrechter heeft deze vergunning vernietigd. Hiertegen gaan burgemeester en wethouders in beroep. Daarbij voeren zijn aan: dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het niet bevoegd was tot het verlenen van ontheffing met gebruikmaking van de voormelde bepalingen omdat het bouwplan een te ingrijpende planologische wijziging is om als een zogeheten kruimelgeval aan te merken, reeds bepaald wordt door hetgeen in artikel 4.1.1 van het Bro is opgenomen. De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State geeft de gemeente hierin gelijk maar hij vernietigt, op andere gronden, de uitspraak van de voorzieningenrechter niet.

De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. Gelet op de bewoordingen van artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bro, die luiden dat voor toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking komt “een bouwwerk” waarvan het bruto oppervlak niet groter is dan 50 m2, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze bewoordingen anders dienen te worden uitgelegd dan dat hiermee het bouwwerk als geheel wordt bedoeld. De toetsing of aan de bedoelde voorwaarde is voldaan, kan zich aldus niet beperken tot het gedeelte van het bouwwerk dat met het bestemmingsplan in strijd is.

De twee uitspraken van de Afdeling waarnaar het college ter zitting heeft verwezen, te weten de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2010 in zaak nr. 201004430/1/H1 en die van 1 september 2010 in zaak nr. 200908821/1/H1, bieden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel, nu in die uitspraken ontheffing onderscheidenlijk vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend met gebruikmaking van andere, niet gelijkluidende, bepalingen dan thans aan de orde.

Nu de oppervlakte van het thans in geding zijnde bouwwerk meer dan 50 m2 bedraagt, was het college niet bevoegd om de ontheffing met toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bro te verlenen. Zij het op andere gronden, is de voorzieningenrechter dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat die bevoegdheid bij het college ontbreekt. Het betoog faalt.

ECLI:NL:RVS:2013:485, Raad van State, datum uitspraak 24-07-2013, zaaknummer 201211120/1/A1.

Bij de tweede casus gaat het om de bouw van een fiets-loopbrug, een zogenoemd hoogholtje, over het Niezijlsterdiep. Het hoogholtje heeft een lengte van ongeveer 33 meter en een oppervlakte van ongeveer 66 m². Een deel van deze brug lag in een bestemmingsplan waarmee geen strijd was. Het andere deel was echter is strijd met de agrarische bestemming. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en derde lid, van de bij het Bor behorende bijlage II (de kruimelregeling), omgevingsvergunning voor het bouwplan verleend.

Volgens de tekst van artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bro, kwam voor toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking “een bouwwerk” waarvan het bruto oppervlak niet groter is dan 50 m². Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juli 2013 in zaak nr. 201211120/1/A1), bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze bewoordingen anders dienen te worden uitgelegd dan dat hiermee het bouwwerk als geheel wordt bedoeld. Nu artikel 4 van bijlage II bij het Bor een voortzetting is van artikel 4.1.1 van het Bro, bestaat geen aanleiding om daar ten aanzien van een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo wordt verleend, anders over te oordelen. De toetsing of is voldaan aan de voorwaarde dat de oppervlakte van het bouwplan niet meer is dan 50 m², kan zich aldus niet beperken tot het gedeelte van het bouwwerk dat met het bestemmingsplan in strijd is. Nu de oppervlakte van het bouwplan meer dan 50 m² bedraagt, was het college niet bevoegd om de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en derde lid, van de bij het Bor behorende bijlage II, te verlenen. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

ECLI:NL:RVS:2013:2692 Raad van State, Datum uitspraak 31-12-2013, zaaknummer 201300707/1/A1.

De toevoeging “of een gedeelte van een bouwwerk” staat haaks op hetgeen de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van mening was. Nu wordt het derhalve wel mogelijk gemaakt om voor een deel van het geheel alleen de omgevingsvergunning strijdig gebruik bestemmingsplan te verlenen om zodoende de bouw van het totale bouwwerk mogelijk te maken.