Sinds het in werking treden van de monumentenwetgeving is een vergunning vereist voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument. Ook het herstellen of (laten) gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht is verboden zonder monumentenvergunning.
Alle hiervoor beschreven activiteiten hebben een plaatsgebonden karakter. Om die reden is besloten de monumentenvergunning te integreren in de omgevingsvergunning. Dit is geregeld in artikel 2.1 lid 1 onder f Wabo. Deze keuze is een logische, temeer omdat het verlenen van een monumentenvergunning in vrijwel alle gevallen moet worden gecombineerd met een vergunning voor bouw of aanleg.
De integratie heeft met name betrekking op de vergunningverlening voor de ‘gebouwde’ rijksmonumenten (waaronder behalve bouwwerken bijvoorbeeld ook tuinen, parken en standbeelden); in de memorie van toelichting becijferd op circa 3.000 per jaar.1De vergunningverlening voor archeologische rijksmonumenten is buiten de Wabo gebleven. Belangrijkste overweging daarbij was dat door het kleine aantal archeologische monumentenvergunningen (ongeveer zestig per jaar) de voordelen van integratie niet opwegen tegen de nadelen van de noodzakelijke en complexe herziening van het vergunningenstelsel.
Indirect wordt aan de integratie van de archeologische waarden in de omgevingsvergunning overigens wel degelijk vormgegeven. Dit gebeurt met name doordat de archeologische waarden een adequate bescherming moeten krijgen in de bestemmingsplannen en structuurvisies, die op hun beurt weer het toetsingskader zijn voor verschillende omgevingsvergunningen.
Artikel 3.10 lid 1 onder d Wabo bepaalt dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is op de wijzigingsvergunning voor rijksmonumenten als een adviseur is aangewezen. Die adviseur is, namens de minister, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Artikel 6.4 Bor bepaalt vervolgens dat een advies noodzakelijk is in geval van:
het slopen van een beschermd monument of een deel daarvan, voor zover van ingrijpende aard;
het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan;
het reconstrueren van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan;
het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan.
Naast adviseur is de minister tevens belanghebbende bij de beslissing van het bevoegd gezag over de aanvraag van de omgevingsvergunning. Zo nodig kan de minister dus in beroep tegen het besluit. Het in werking treden kan ook door het Rijk worden gestuit door het vragen van een voorlopige voorziening.
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 844, nr. 3, p. 84.
2 De beroepstermijn is van toepassing op de uitgebreide voorbereidingsprocedure, omdat bij toepassing van afdeling 3.4 Awb de bezwaarschriftenfase wordt overgeslagen.