De Omgevingswet (OW) introduceert nieuwe mogelijkheden:
de bestuursdwangbevoegdheid voor het instemmingsorgaan (artikel 18.3 Ow);
de bestuursdwangbevoegdheid voor de minister van Infrastructuur en Milieu (of andere ministers) (artikel 18.4 Ow).
Het instemmingsorgaan is het bestuursorgaan dat een instemmingsbevoegdheid heeft bij de vergunningverlening, bijvoorbeeld de beheerder van een natuurgebied of waterstaatswerk, of de minister van Infrastructuur en Waterstaat, of bijvoorbeeld de bestuursorganen die instemming hebben verleend voor activiteiten in het buitengebied, zoals ontgrondingen of activiteiten rond archeologische monumenten (artikel 16.16 Ow en artikel 13.3 Ob). Het gaat alleen om instemming waarover daadwerkelijk is beslist, en dus niet over een instemming waarover nog moet worden beslist in een lopende aanvraagprocedure. Afhankelijk van de benodigde specifieke deskundigheid kan het instemmingsorgaan ervoor kiezen om eigen toezichthouders toe te wijzen of door het andere bevoegde bestuursorgaan aan te laten wijzen (artikel 18.6 Ow).
Het nieuwe van deze regeling onder de Omgevingswet is, dat het hier bedoelde instemmingsorgaan een eigen, zelfstandige, bevoegdheid heeft om handhavend op te treden. Die bevoegdheid gaat dan natuurlijk niet verder dan waartoe zijn instemmingsbevoegdheid reikt. Voorbeeld: als een ondernemer zou handelen zonder vergunning, dan is uitsluitend bevoegd het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit. Dat heeft gevolgen voor de wettelijke grondslag van het handhavingsbesluit.
Het toekennen van de bestuursdwangbevoegdheid betekent vanzelf ook dat het mogelijk is om een last onder dwangsom op te leggen. Omdat niet alleen het instemmingsorgaan maar ook het bestuursorgaan met de beslissingsbevoegdheid een eigen handhavingstaak heeft (18.2 Ow), vraagt dit wel aandacht in de samenwerkingsafspraken. Het risico bestaat immers dat er tegelijkertijd twee bevoegde bestuursorganen handhavend zouden kunnen optreden.
De adviserende bestuursorganen daarentegen hebben géén zelfstandige handhavingsbevoegdheid. De enige mogelijkheid voor hen is zich melden als belanghebbende, als het op handhaving aankomt (of zou moeten komen, wat hen betreft). Zij kunnen dus ook een handhavingsverzoek doen.
De bekende ‘bouwstop’ (5.17 Wabo) is in de Omgevingswet teruggekomen als speciale vorm van spoedeisende bestuursdwang (artikel 18.17 Ow). Er is alleen wel een belangrijk verschil tussen bouwstop en spoedeisende bestuursdwang: voor het opleggen van een bouwstop is het niet nodig om te onderzoeken c.q. te motiveren of legalisering mogelijk is. Zicht op legalisering is namelijk niet relevant bij een bouwstop. Daarom is in dit specifieke wetsartikel gekozen voor het woord ‘last’ zonder de toevoeging ‘onder dwangsom c.q. bestuursdwang’.