“Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant, en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.”
In deze definitie zijn twee begrippen opgenomen welke afzonderlijk zijn gedefinieerd. Namelijk openbaar toegankelijk gebied en hoofdgebouw, en worden afzonderlijk toegelicht.
Het begrip achtererfgebied is noodzakelijk voor de goede ruimtelijke kwaliteit van de bebouwde omgeving. Het achtererfgebied bepaalt waar bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd en voorkomt dat dergelijke bouwwerken op voor- en/of alle zijerven gebouwd worden en heeft dan te maken met de voor-achterkant benadering. Het is uitdrukkelijk de bedoeling te voorkomen dat bouwwerken zich nadrukkelijk zullen manifesteren in het bebouwingsbeeld en het publieke domein.
In vergelijking met het Bblb (de voorloper op de Ww gebaseerde regeling over vergunningvrij bouwen) is in de Bijlage toegevoegd dat ook water tot het openbaar toegankelijk gebied kan behoren. In woonwijken die aan water-/vijverpartijen en/of open water zijn gelegen kon in het verleden vergunningvrij gebouwd worden. Uit stedenbouwkundig opzicht vaak een ongewenste situatie.
In de praktijk bleek echter dat het begrip achtererfgebied nog tot problemen en discussies kon leiden. Hoe moet het achtererfgebied bepaald worden bij hoekpercelen, schuin geprojecteerde gebouwen of waar sprake is van schuin lopende erfgrenzen en percelen aan bochtige wegen.
Het begrip gaat ervan uit dat het achtererfgebied 1 meter achter de voorgevel ligt en evenwijdig loopt met het openbaar toegankelijk gebied. Bij een kavel welke in de bocht van de weg ligt zal de evenwijdige lijn de bocht van de weg volgen.
In de definitie wordt nog steeds uitgegaan van een hoofdgebouw. Omdat het gaat om lijnen op 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw is van belang dat de voorkant van dat gebouw wordt vastgesteld. In de Bijlage is dat niet verder aangegeven. Op basis van de jurisprudentie zijn er wel een aantal criteria geformuleerd om de voorkant te bepalen:
de voorgevelrooilijn uit het bestemmingsplan;
de feitelijke situatie, waarbij het huisnummer een goede indicatie is, of daar waar de voordeur is geplaatst of de plaats van de brievenbus.
Enkele voorbeelden uit de jurisprudentie zijn:
In de planregels is het begrip voorgevel niet gedefinieerd en op de verbeelding is geen voorgevellijn aangegeven. Voor het antwoord op de vraag wat de voorgevel van het hoofdgebouw is, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat dit in beginsel per perceel dient te worden beoordeeld en het college zich met juistheid op grond van de feitelijke situatie op het standpunt heeft gesteld dat deze aan de zijde van de Hegeterp ligt en daarbij terecht doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het feit dat de voordeur, het huisnummer, de brievenbus en de hoofdontsluiting van het perceel zich alle aan deze zijde van het hoofdgebouw bevinden. Daarbij is voorts van belang dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevel en het aanzicht van het hoofdgebouw aan de zijde van de Frjentsjerter Feart niet zodanig zijn dat deze zijde als voorzijde dient te worden aangemerkt. Dat, naar gesteld door [appellanten], zij niet zelf de plaats van hun brievenbus mogen bepalen, laat onverlet dat op grond van alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien de voorgevel van het hoofdgebouw aan de zijde van de Hegeterp ligt, zodat de berging vóór de voorgevel van het hoofdgebouw staat.
Afdeling bestuursrechtspraak, zaaknummer 201300795/1/A1, datum uitspraak: 4 september 2013.
En:
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de locaties van de huisnummers en brievenbus geen uitsluitsel bieden, nu op het pand meerdere huisnummers zijn aangebracht en de brievenbus op grote afstand van de woning is gelegen en dat de hoofdontsluiting, gelegen aan de noordoostzijde van het perceel, zodanig ver verwijderd is van de (feitelijke toegang tot de) woning, dat ook dit geen aanwijzing oplevert voor de ligging van de voorgevelrooilijn. Zij heeft bij de bepaling van de voorgevel terecht in dit geval de plaats waar zich de voordeur of hoofdingang bevindt van doorslaggevend belang geacht en heeft terecht overwogen dat het college zich in het bestreden besluit kon baseren op eigen waarnemingen ter plaatse waaruit blijkt dat de toegang aan de zuidgevel als hoofdingang wordt gebruikt. Voorts heeft zij terecht aansluiting gezocht bij de verklaringen van [belanghebbende] dat na de verbouwing van de paardenstal tot woonhuis de hoofdingang in de zuidgevel de hoofdingang van het woonhuis is gebleven.
Afdeling bestuursrechtspraak, zaaknummer 201205185/1/A1, datum uitspraak: 6 februari 2013.
Verder geldt voor het bepalen van de voorgevel dat het gaat om de gevel die bepalend is voor de hoofdmassa. Dat betekent dat ondergeschikte aan- en uitbouwen, bijvoorbeeld een erker of vestibule, buiten beschouwen worden gelaten. Ook gaat het bij de hoofdmassa om dat deel dat boven de grond staat, kelders en onder de grond gelegen souterrains worden niet tot de hoofdmassa gerekend. Bij een hoofdgebouw welke een l-vorm of t-vorm heeft, is er sprake van een verspringende voorgevel. De voorkant van het hoofdgebouw bestaat dan uit meerdere geveldelen en kan de lijn van de voorgevel en ook het achtererfgebied in een knik evenwijdig met deze geveldelen meelopen.
De definitie is lastig te begrijpen omdat een relatie wordt gelegd met evenwijdige lijnen die het hoofdgebouw raken en waar sprake is van snijpunten. Tot hoofdgebouw worden de aangebouwde bijgebouwen gerekend die functioneel verbonden zijn met het hoofdgebouw, de serre en keuken, niet de garage. Hoofdgebouw is een zelfstandig begrip en zal in dit hoofdstuk apart toegelicht worden.
Bij het achtererfgebied gaat het om het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Het achtererfgebied ligt altijd minimaal 1 meter achter de voorkant van het gebouw.
In het OLO zijn twee verbeeldingen opgenomen over het achterfgebied. De eerste verbeelding is die van een “simpele” verkaveling.
In deze verbeelding is de voorkant met een pijl aangegeven. Het achtererfgebied ligt dan achter de (denkbeeldige) lijn die het hoofdgebouw doorkruist om 1 meter achter de voorkant. Op deze wijze ontstaat er een snijpunt tussen de zijgevel en deze denkbeeldige lijn. Vanuit dat snijpunt wordt het achtererfgebied begrensd door de lijn die evenwijdig aan het openbaar toegankelijk gebied loopt. Bij een hoekperceel zal deze lijn gelijk zijn aan de zijgevel van de woning. Maar deze lijn mag niet het hoofdgebouw doorkruisen om het achtererfgebied verder te bepalen. In de verbeelding is dat bij de woning rechtsboven. Aan die woning is een aanbouw die als hoofdgebouw aangemerkt wordt. Het achtererfgebied volgt dan de contour van deze aanbouw.
Bij de woning links onder in het bovenste deel van de verbeelding is ook een aanbouw aanwezig maar deze behoort niet tot het hoofdgebouw. Dan zal het achtererfgebied liggen binnen de lijn die gelijk is aan de gevel van het hoofdgebouw.
De toevoeging in de begripsbepaling “of in het erf achter het hoofdgebouw te komen” doet zich in deze verbeelding niet voor. Deze toevoeging moet zodanig gelezen worden dat als de evenwijdige lijn langs het openbaar toegankelijk gebied door, bijvoorbeeld een scheef naar binnen lopende kavel, in erf achter de het hoofdgebouw komt, dan loopt de evenwijdige lijn loodrecht door. Het achtererfgebied ligt in die gevallen altijd loodrecht achter het hoofdgebouw.
In onderstaande verbeelding, ook uit het OLO, is sprake van een diversiteit aan verkaveling. Hierin is bij de kavels 4, 9, 11 en 14 zichtbaar gemaakt dat het achtererfgebied loodrecht achter het hoofdgebouw ligt en niet de lijn van het openbaar toegankelijk gebied volgt.
De verbeelding maakt ook duidelijk dat schuin of bochtig openbaar toegankelijk gebied (bijvoorbeeld weg of water) het achtererfgebied buiten de zijgevel van het hoofdgebouw kan komen te liggen. De definitie gaat er immers van uit dat het achtererfgebied gevormd wordt door de evenwijdige lijn met het openbaar toegankelijk gebied. Deze situatie doet zich voor bij de kavels 8, 10, 13 14, 15, 25 en 26.
In de toelichting bij het wetvoorstel staat eveneens een verbeelding van het achtererfgebied.
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-333.html.
Aan de hand van de verbeelding uit het OLO een aantal voorbeelden.
Kavel 14
In het hoofdgebouw wordt de denkbeeldige lijn op 1 meter achter de voorkant van het hoofdgebouw ingetekend, de rode lijn. Daar waar deze lijn het snijpunt met de zijgevel vormt, wordt dan een evenwijdige lijn met het openbaar toegankelijk gebied getrokken, de gele lijnen. Omdat de rechter (gele) lijn niet in het erf achter het hoofdgebouw mag komen, wordt deze “gecorrigeerd” naar de doorgetrokken loodrechte lijn langs de gevel, de blauwe lijn. Het lichtgroen gearceerde deel is dan het achtererfgebied.
Kavel 13
Ook bij deze kavel wordt hetzelfde principe gehanteerd. Bepaal eerst de denkbeeldige lijn 1 meter achter de voorkant van het hoofdgebouw, de rode lijn. Om vervolgens de lijnen evenwijdig aan het openbaar toegankelijk gebied in te tekenen, de beide blauwe lijnen. Hier komt het achtererfgebied buiten de zijgevel van het hoofdgebouw te liggen.
Door de definitie sluit het achtererfgebied meer aan bij het evenwijdige beloop van het erf en het openbaar toegankelijk gebied. Dat wat niet gezien wordt als achtererfgebied wordt in de systematiek van de Bijlage gezien als voorerfgebied. Ook het zijerf wordt beschouwd als voorerfgebied. In het voorerfgebied mogen in het algemeen geen vergunningvrije bouwwerken gebouwd worden.
Er is nauwelijks jurisprudentie die direct betrekking heeft op de definitie achtererfgebied. Wel zijn er uitspraken over het begrip erf in relatie tot het achtererfgebied. Deze zullen bij het begrip erf aan de orde komen.
In de begripsbepaling wordt het achtererfgebied gekoppeld aan het hoofdgebouw. Omdat hier niet staat het “oorspronkelijk” hoofdgebouw is het niet van belang of aan het oorspronkelijk hoofdgebouw aan- en uitbouwen zijn gerealiseerd mits de functie gelijk is aan de functie van het hoofdgebouw.
De woning op het perceel is een hoekwoning, waarbij aan de rechterzijgevel, gekeerd naar het openbaar gebied, in 1977 met bouwvergunning een zij-uitbouw is gebouwd. De achtergevel van deze zij-uitbouw ligt op gelijke hoogte met de achtergevel van de woning. De bouwwerkzaamheden, waartegen het college handhavend is opgetreden, werden verricht aan de achterzijde van de woning ten behoeve van het vergroten van de woning. Nadat het college [appellant] heeft gelast deze werkzaamheden stil te leggen, heeft [appellant] een omgevingsvergunning voor het vergroten van de woning aangevraagd. Het bouwplan zal worden gerealiseerd aan de achtergevel van de woning en de in 1977 gerealiseerde zij-uitbouw.
(…)
3.1. Voor de vraag of het bouwwerk ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, van Bijlage II zonder omgevingsvergunning mag worden gebouwd, dient primair te worden beoordeeld of de grond, waarop het is voorzien, tot het achtererfgebied behoort, als omschreven in artikel 1 van Bijlage II. Onder “achtererfgebied” wordt verstaan: het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw. Met deze begripsomschrijving is volgens de nota van toelichting in het Bor vastgehouden aan het uitgangspunt dat aan de voorkant van gebouwen weinig vergunningvrij mag worden gebouwd en aan de achterkant veel (Stb. 2010, 143, blz. 131).
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het bij het begrip “hoofdgebouw” in de begripsomschrijving van achtererfgebied niet van belang wat het oorspronkelijke hoofdgebouw is. De term “oorspronkelijk” is niet in de begripsomschrijving van achtererfgebied opgenomen. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, in artikel 2 van Bijlage II de term “oorspronkelijk” wel wordt gehanteerd, heeft als reden dat voor de toepassing van artikel 2 het begrip oorspronkelijk als onderdeel van een goede anticumulatieregeling onvermijdelijk is gebleken (Stb. 2010, 143, blz. 136). Die omstandigheid is echter niet van invloed op de betekenis van het begrip “achtererfgebied” in de aanhef van het derde lid van artikel 2 van Bijlage II.
Het hoofdgebouw is ingevolge artikel 1 van Bijlage II het gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. In de nota van toelichting bij het Bor is vermeld dat bij woonbestemmingen het hoofdgebouw de woning of het woongebouw is. Verder is vermeld dat in de begripsomschrijving van hoofdgebouw duidelijk is gemaakt dat een hoofdgebouw ook slechts een gedeelte van een gebouw kan vormen. Dit houdt verband met de mogelijkheid dat aan een hoofdgebouw – waarin primair het gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerealiseerd – ook andere ruimten zijn aangebouwd die functioneel en bouwkundig als ondergeschikt kunnen worden aangemerkt. In de zin van deze regeling dienen deze bouwkundige en functioneel ondergeschikte ruimten niet te worden aangemerkt als onderdelen van het hoofdgebouw (Stb. 2010, 143, blz. 136).
In dit geval maakt de zij-uitbouw in bouwkundig en functioneel opzicht onderdeel uit van de woning. De zij-uitbouw vormt met de woning een bouwkundige eenheid, nu de oorspronkelijke zijmuur is verwijderd en de uitbouw aldus bij de woning is betrokken. Ook in functioneel opzicht maakt de uitbouw onderdeel uit van de woning, nu deze dient als onderdeel van de woonkamer en daarin aldus de primaire bestemming, het wonen, is gerealiseerd. De uitbouw vormt een geheel met de oorspronkelijke woonkamer en is daarom daarvan onderdeel geworden. Zij heeft geen eigen functie, die daarom ook niet ondergeschikt kan zijn. De woning, met inbegrip van de zij-uitbouw, moet dan ook als het hoofdgebouw worden aangemerkt.
De conclusie is dat de aanbouw wordt gebouwd in het achtererfgebied en daarmee een bijbehorend bouwwerk is, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 3, van Bijlage II bij het Bor. De aanbouw wordt voorts gerealiseerd op een afstand van niet meer dan 2,5 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw en voldoet, naar niet in geschil is, aan de in onderdeel a vermelde eisen. Tevens voldoet deze, naar zoals ter zitting is bevestigd evenmin in geschil is, aan de overige relevante eisen van artikel 2, aanhef en onder 3 van Bijlage II. De aanbouw kan derhalve zonder omgevingsvergunning worden gerealiseerd.
Afdeling bestuursrechtspraak, zaaknummer 201211488/1/A1, Datum uitspraak: 16 oktober 2013.
Een inwoner van Goes was van mening dat een strook grond dat alleen naast de woning is gelegen niet aangemerkt kan worden als achtererfgebied.
Volgens de definitie in het Bor behoort ook het erf aan de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw tot het achtererfgebied. Voor de opvatting van [appellant] dat een stukje grond dat alleen naast de woning ligt nooit achtererfgebied kan zijn, is geen steun te vinden in het Bor, noch in de Nota van Toelichting bij het Bor. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen moet het gehele perceel dat bij de woning behoort als erf in de zin van het Bor worden beschouwd. Het betoog mist voorts feitelijke grondslag, aangezien uit het uittreksel van de kadastrale kaart, dat deel uitmaakt van de gedingstukken, volgt dat het gedeelte van het erf waarop de garage staat in verbinding staat met het achter de woning gelegen gedeelte van het erf. Niet in geschil is dat de woning van [belanghebbende] is georiënteerd op de Monnikendijk en dat naast de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant van de woning, op iets meer dan 1 meter achter de voorkant daarvan, de garage is gesitueerd. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de garage in achtererfgebied is gesitueerd.
31-07-2013 ECLI:NL:RVS:2013:591 Raad van State.