Op grond van artikel 1.26 Bouwbesluit aangegeven gevallen moet de voorgenomen sloop van een bouwwerk vooraf worden gemeld bij het bevoegd gezag. In het algemeen zal die sloop bij toepassing van de betreffende algemene regels van dit besluit voldoende veilig kunnen worden geacht. In een aantal risicovolle gevallen heeft het bevoegd gezag toch de mogelijkheid om preventief daarop toe te zien en om (geclausuleerd) nadere voorschriften aan de sloop te stellen, voor zover het slopen onvoldoende veilig moet worden geacht.
De sloopmelding(procedure) biedt het bevoegd gezag die mogelijkheid. De indieningsvereisten voor het doen van een sloopmelding zijn geregeld in hoofdstuk 1 van de ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). Voor het doen van zo’n melding dient gebruik gemaakt te worden van hetzelfde formulier waarmee een aanvraag om een omgevingsvergunning moet worden ingediend.
De technische voorschriften voor het uitvoeren van sloopwerkzaamheden zijn in hoofdstuk 8 van het Bouwbesluit 2012 opgenomen. Zoals hiervoor reeds gesteld in paragraaf 4.1, was tot de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 de activiteit slopen vergunningplichtig, meldingplichtig of helemaal vrij. Voortaan is slopen op grond van de Woningwet of meldingplichtig of meldingvrij. De categorie vergunningplichtig is daarbij opgegaan in de categorie melding.
Dat laat overigens onverlet dat voor het slopen behalve een melding, nog steeds een sloopvergunning op grond van andere wet- en regelgeving nodig kan zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij sloopwerkzaamheden die plaatsvinden aan een monument of in een beschermd stads- of dorpsgezicht.
Zie de artikelen 2.1, eerste lid, onder f tot en met h, en 2.2, eerste lid, onder b en c, van de Wabo.
Met het oog op dergelijke gevallen is in artikel 1.31 Bouwbesluit een samenloopregeling opgenomen. De voorschriften van hoofdstuk 8 richten zich tot de sloper. De voorschriften verzetten zich er echter niet tegen dat een ander die melding doet. Als een sloopmelding is voorgeschreven en er is niet gemeld, dan is degene die sloopt overtreder van het in artikel 1b, lid 5 Woningwet opgenomen verbod om zonder melding te slopen.
Op grond van artikel 1.26, lid 1 Bouwbesluit moet een sloopactiviteit worden gemeld als naar redelijke inschatting meer dan 10 m³ sloopafval vrijkomt of als daarbij asbest wordt verwijderd. Hiermee wordt voorkomen dat elke sloopactiviteit onder de meldingplicht valt. Bij de kleinere sloopactiviteiten, zoals een interne verbouwing waarbij minder dan 10 m³ sloopafval vrijkomt en geen asbest in het geding is, is dus geen sloopmelding vereist. In dat geval is de veiligheid en gezondheid van de omgeving gewaarborgd door middel van hoofdstuk 8 van dit besluit, in samenhang met de zorgbepaling van artikel 1a van de Woningwet. Het slopen moet ten minste vier weken voor aanvang van de sloopwerkzaamheden schriftelijk bij het bevoegd gezag worden gemeld.
Het tweede lid van artikel 1.26 Bouwbesluit geeft aan in welke gevallen bij asbestverwijdering geen sloopmelding is vereist. Deze uitzondering geldt uitsluitend indien de asbesthoudende producten verwijderd worden in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het uitoefenen van een dergelijk beroep of bedrijf valt in dat geval onder het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
Artikel 1.26, lid 4 Bouwbesluit bevat een uitzondering op de meldingstermijn. In plaats van ten minste vier weken voor de aanvang van het slopen mag de sloopmelding tot vijf werkdagen voor aanvang worden gedaan. Dit maakt het mogelijk om op korte termijn asbest te verwijderen uit in gebruik zijnde woningen of andere gebouwen. Door deze regeling wordt het gebruiksgenot zo min mogelijk beperkt. Ook wordt onnodig lang durende leegstand in verband met de verwijdering van asbest voorkomen. Die uitzonderingsmogelijkheid is derhalve beperkt tot gevallen waarin, hetzij reparatieonderhoud moet worden uitgevoerd aan een asbesthoudende toepassing in woningen of andere gebouwen die in gebruik zijn dan wel met het verwijderen van het asbest is gewacht tot het uitvoeren van zogenoemd mutatieonderhoud op het moment dat de gebouwen leeg zijn gekomen.
In het zesde lid van voornoemd artikel worden de gegevens en bescheiden genoemd die samen de sloopmelding vormen. Die gegevens en bescheiden moeten in beginsel tegelijk met de melding worden ingediend. Het zevende lid van artikel 1.26 Bouwbesluit maakt het echter mogelijk om de gegevens, bedoeld in onderdeel b van het vijfde lid, later aan te leveren. Die gegevens dienen in dat geval alsnog ten minste twee werkdagen voor aanvang van het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden te worden verstrekt.
Artikel 1.26, lid 8 Bouwbesluit bepaalt dat als tijdens het slopen alsnog op asbest wordt gestuit dat niet in het asbestinventarisatierapport is opgenomen, dit alsnog onmiddellijk ter kennis van het bevoegd gezag moet worden gebracht.
Een bij het gemeentelijk toezicht op asbest veel gestelde vraag is of een acceptatie(brief) van een sloopmelding een (appellabel) besluit is als bedoeld in artikel 1:3, lid 1 Awb. Die vraag speelt bijvoorbeeld als een brief wordt gezonden waarin het gemeentelijk bestuur de sloopmelding afwijst. In de praktijk zien we soms dat een afwijzingsbrief wordt verzonden als de toezichthouder vindt dat aan het bijgeleverde asbestinventarisatierapport gebreken kleven. Kan de indiener van de sloopmelding (of derde-belanghebbenden) in dat geval rechtsmiddelen aanwenden tegen die afwijzing? Die vraag is inmiddels beantwoord in rechtspraak en wordt in de navolgende paragraaf 4.7.2 behandeld.