Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

De Aanbestedingswet 2012 stelt in artikel 2.85, eerste lid, jo artikel 2.84 Aw het gebruik van een uniforme zogenoemde ‘Eigen verklaring’ verplicht. Het model voor de Eigen verklaring is vastgesteld op de voet van artikel 2, derde lid, van het Aanbestedingsbesluit. In het eerste lid worden de onderwerpen genoemd die in de eigen verklaring aan de orde komen.

Het was bij aanbestedende diensten al jaren gebruikelijk een eigen verklaring toe te passen. Het was alleen een verwarrende hoeveelheid van onderling verschillende modellen en verklaringen. In het kader van de beperking van administratieve lasten heeft de wetgever besloten om te komen tot één voor alle aanbestedende diensten gelijk model. Dat bevordert de eenvormigheid, verlaagt daarmee de administratieve lasten en levert tijdwinst op voor alle betrokken partijen. Inmiddels heeft de Europese wetgever bij verordening een nieuw model eigen verklaring verplicht gesteld: het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA).

Uitvoeringsverordening van 5 januari 2016, nr. 2016/7, PbEU L2016/3.

Het Uniform Europees Aanbestedingsdocument moet door de marktpartijen onvoorwaardelijk en zonder enig voorbehoud worden ondertekend. Het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie kan door de aanbestedende dienst worden – of beter: moet veelal worden – aangemerkt als het afleggen van een valse verklaring. Het afleggen van een valse verklaring kan op grond van artikel 2.87 Aw leiden tot een onvoorwaardelijke uitsluiting van die marktpartij voor de resterende duur van de aanbestedingsprocedure. Bij het afleggen van een valse verklaring door een marktpartij kan ook een uitsluiting over een langere periode plaatsvinden of zelfs leiden tot een aangifte wegens valsheid in geschrifte. Een uitsluiting voor een langere periode is denkbaar als de valse verklaring op zichzelf al aangemerkt moet worden als een – of onderdeel vormt van een – ernstige beroepsfout.

In het UEA verklaart de marktpartij dat er geen grond is om hem uit te sluiten op basis van een van de gronden als genoemd in artikel 2.86 of 2.87 Aw en voldoet aan de door de aanbestedende dienst in die procedure gestelde geschiktheidseisen. Bij deze verklaring hoeft hij geen bewijsmiddelen over te leggen.

De aanbestedende dienst mag die bewijsmiddelen op basis van artikel 2.101 Aw bij de openbare procedure pas opvragen bij de winnaar.

Daarbij gelden echter twee uitzonderingen. Er mogen op voorhand bewijsmiddelen worden gevraagd met betrekking tot referentieprojecten en er mogen bewijsmiddelen worden gevraagd voor aspecten die niet zijn opgenomen in het UEA en dus geen betrekking hebben op de in het model van de verklaring genoemde uitsluitingsgronden, geschiktheidsgronden en selectiecriteria. ‘Te denken valt aan certificaten die aantonen dat de producten of diensten voldoen aan specifieke vereisten, maar ook aan verklaringen met betrekking tot bijvoorbeeld het niet van toepassing zijn van belangenverstrengeling, handelen met voorkennis en de voorwaarde dat bij het indienen van de offerte geen met het mededingingsrecht strijdige afspraken zijn gemaakt’.

Kamerstukken II 2009-2010, 32 440, nr. 3, p. 77.

Bij de niet-openbare procedure, de mededingingsprocedure met onderhandeling, de concurrentiegerichte dialoog en de procedure van het innovatiepartnerschap moet het opvragen van de bewijsmiddelen plaatsvinden vóórdat de selectiefase wordt afgesloten. Als dat later plaats zou vinden, dan zou dat een doorbreking zijn van de systematiek. Zodra een marktpartij is toegelaten tot de gunningsfase, heeft de aanbestedende dienst immers vastgesteld dat hij potentieel geschikt is om de opdracht uit te voeren. Bij deze procedures moeten (voor zover men bewijsmiddelen wil opvragen) de bewijsmiddelen worden opgevraagd bij alle geselecteerde gegadigden.

Het UEA is voor de aanbestedende dienst een belangrijk middel om te kunnen beoordelen of de marktpartij geschikt is om de opdracht uit te voeren.

Daarom moet hij er vanuit kunnen gaan dat die eigen verklaring (thans het UEA) naar waarheid is ingevuld.

Hof Den Haag 18 januari 2011, Staat/Centric, LJN: BP1258, r.o. 18.

Een onjuist of onvolledig ingevulde UEA rechtvaardigt een uitsluiting voor de resterende duur van de aanbestedingsprocedure.

Hof Den Bosch 5 augustus 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:1833, r.o. 4.13.

Toch acht de rechter onder omstandigheden de mogelijkheid tot herstel in gevallen van klaarblijkelijke eenvoudige preciseringen of het rechtzetten van een kennelijke fout niet geheel onmogelijk.

Vzr. Noord-Holland 19 december 2016, GGD Zaanstreek/Ziezzo, ECLI:NL:RBNHO:2016:10566.