Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:GHARL:2020:3787

14 May 2020

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden

Zaaknummer

: Wahv 200.232.817/01

CJIB-nummer

: 198840440

Uitspraak d.d.

: 14 mei 2020

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank

Oost-Brabant van 18 december 2017, betreffende

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .

De gemachtigde van de betrokkene is R. de Nekker, kantoorhoudende te Heerenveen.

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 26 november 2019 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De advocaat-generaal heeft naar aanleiding van het tussenarrest een schriftelijke reactie ingediend. De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Gelet op hetgeen in voormeld tussenarrest is overwogen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en ook die beslissing vernietigen.

2. In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat het zich onvoldoende voorgelicht acht over de vraag of de voorrangsregeling van artikel 64 van het RVV 1990, die bepaalt dat verkeerslichten gaan boven verkeerstekens die de voorrang regelen, in het onderhavige geval van toepassing is, nu uit de verklaring van de ambtenaar volgt dat het betreffende kruispunt is voorzien van zowel haaientanden als verkeerslichten. Het hof heeft daarom de advocaat-generaal verzocht om daarover nadere informatie te verstrekken.

3. Blijkens de schriftelijke reactie van de advocaat-generaal op het tussenarrest heeft de betrokken ambtenaar per e-mail het volgende verklaard: “De reden voor mij om een proces-verbaal voor haaientanden op te maken was: Voor ons was het groen en ik ging ervan uit dat de bestuurder welke uit de Van Kempenlandstraat het kruispunt op reed rood had. Dat heb ik niet kunnen waarnemen. Dat was voor mij reden om een proces-verbaal op te maken ter zake ‘geen voorrang verlenen bij haaientanden’.”

4. Op de print van Google Streetview die de advocaat-generaal bij zijn reactie heeft gevoegd is de kruising tussen de Van Kempenlandstraat en het Emmaplein te zien vanuit de richting van de Van Kempenlandstraat. Voor de kruising bevindt zich een verkeerslicht. Na enkele meters wordt de weg gekruist door een fietspad. Na wederom enkele meters komt men bij de kruising met de rijbaan van het Emmaplein. Voor zowel de kruising met het fietspad als die met de rijbaan zijn op het wegdek haaientanden aangebracht.

5. De vraag die het hof dient te beantwoorden is of de voorrangsregeling van artikel 64 van het RVV 1990 van toepassing is in de onderhavige situatie, waarbij de haaientanden voor de kruising met de rijbaan zijn genegeerd. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Een redelijke uitleg van artikel 64 van het RVV 1990 brengt mee dat verkeerslichten slechts gaan boven verkeerstekens die direct bij de betreffende verkeerslichten zijn gelegen. Bij verder weg gelegen verkeerstekens is de kans namelijk groot dat het verkeerlicht dat groen licht uitstraalde op het moment dat het werd gepasseerd inmiddels rood licht uitstraalt op het moment dat die verkeerstekens zijn genaderd. Wanneer men deze verkeerstekens dan zou mogen negeren zou dit de verkeersveiligheid ernstig in gevaar kunnen brengen. In het onderhavige geval betekent dit dat het verkeerslicht niet voor gaat boven de haaientanden voor de kruising met de rijbaan. De betrokkene had bij de laatstgenoemde haaientanden dus voorrang moeten verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. Uit de verklaring van de ambtenaar blijkt dat de betrokkene dit niet heeft gedaan. Anders dan de gemachtigde is het hof van oordeel dat de ambtenaar zijn waarneming voldoende heeft onderbouwd. Op basis van diens verklaring kan dan ook worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.

6. Uit de stukken van het dossier blijkt niet dat de betrokken ambtenaar zich heeft gelegitimeerd. Artikel 2, sub b, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, schrijft voor dat de ambtenaar zich bij optreden in burgerkleding ongevraagd legitimeert, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en bij optreden in uniform, op verzoek daartoe. Niet is gesteld dat de betreffende ambtenaar niet was geüniformeerd en ook niet dat de betrokkene hem heeft verzocht zich te legitimeren. Dit bezwaar treft geen doel.

7. Ook twijfelt het hof er niet aan dat de ambtenaar die de gedraging heeft geconstateerd degene is geweest die de sanctie heeft opgelegd. Uit het zaakoverzicht blijkt namelijk duidelijk dat politieambtenaar Önder de gedraging heeft geconstateerd en de sanctie heeft opgelegd. Dit verweer van de gemachtigde faalt ook.

8. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.

9. Nu de betrokkene niet in het gelijk is gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. het arrest van het hof van 28 april 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336).

De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter;

verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;

verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;

wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier en op een openbare zitting uitgesproken. De griffier is buiten staat om het arrest te ondertekenen.

Artikel delen