locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.059
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede: 7951579)
arrest van 8 maart 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Eliya,
tegen:
de naamloze vennootschap
Aegon Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Aegon,
advocaat: mr. G.A. van Essen.
1.1Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 januari 2021 hier over. Daarbij werd een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast.
1.2Het verdere verloop blijkt uit:
- de namens [appellant] bij rolbericht van 24 februari 2021 ingezonden producties;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 7 juni 2021;
- de memorie van grieven met vermeerdering van eis en een productie,
- de memorie van antwoord.
1.3Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.1Deze zaak gaat over twee door [appellant] geclaimde aanrijdingschades aan de rechterkant van zijn Audi Q7 onder een WA-Casco autoverzekering bij Aegonn
zie voor de polis en de polisvoorwaarden de producties 1 en 2 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte eisvermeerdering in conventie
2.2
[appellant] heeft bij Aegon een eerste aanrijdingschade van 21 november 2016 gemeld die zou zijn veroorzaakt door een Mercedesbusjen
zie productie 3 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte eisvermeerdering in conventie zie productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie zie de brief van Aegon van 30 november 2016, productie 5 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte eisvermeerdering in conventie (en pagina 42 van het I-TEK onderzoeksrapport) productie 8 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte eisvermeerdering in conventie producties 9 bij die conclusie productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie
2.3Na vermeerdering van eis heeft Aegon betaling van de onderzoekskosten ad € 12.269,40, terugbetaling van de schade-uitkering van € 5.381,07 alsmede de buitengerechtelijke kosten ad € 897,69, met wettelijke rente en proceskosten gevorderd. In reconventie heeft [appellant] veroordeling van Aegon gevorderd primair tot verwijdering en subsidiair tot beperking van de duur van zijn registraties en een verklaring voor recht dat hij de onderzoekskosten niet is verschuldigd, alles met veroordeling van Aegon in de proceskosten.
2.4Na stukkenwisseling en een comparitie van partijen heeft de kantonrechter in haar eindvonnis van 24 maart 2020 (verder: het vonnis) de conventie toegewezen en de reconventie afgewezen en daarbij telkens [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
2.5Daartegen richt [appellant] zijn zes grieven in hoger beroep. Daarbij heeft hij zijn eis in reconventie vermeerderd met een vordering tot vergoeding van de tweede aanrijdingschade ad € 7.867,69 met de wettelijke rente. Aegon heeft daartegen geen bezwaar gemaakt en het hof ziet ook ambtshalve geen grond om de vermeerdering van eis wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten, zodat de vermeerderde eis toelaatbaar isn
zie artikel 130 lid Rv in verband met artikel 353 lid 1 Rv
criterium verzekeringsfraude
3.1Volgens de polisvoorwaardenn
zie bladzijde 5, eerste bullet zie HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:311
de stellingen van Aegon
3.2Wat betreft de eerste aanrijding baseert Aegon haar vordering tot terugbetaling van de schade-uitkering van € 5.381,07 op onverschuldigde betaling, hetzij omdat [appellant] daarbij verzekeringsfraude zou hebben gepleegd hetzij omdat [appellant] de werkelijke toedracht van de aanrijding niet heeft aangetoond zodat zij om die reden niet tot uitkering onder de polis zou zijn verplicht. Ook bij deze tweede grondslag rusten de stelplicht en de bewijslast van de gestelde onverschuldigde betaling op Aegon.
(on-)deugdelijk onderzoeksrapport? Hoor en wederhoor
3.3Aegon baseert haar standpunt grotendeels op het onderzoeksrapport van I-TEK van 6 juli 2017. [appellant] vindt dat het geen deugdelijk en zorgvuldig onderzoek betreft omdat Aegon hem eerst in de gelegenheid had moeten stellen om de verdenking te weerleggen, zodat geen sprake is geweest van hoor en wederhoor. Het onderzoeksrapport is hem pas verstrekt op 19 december 2019, nadat hij op 4 december 2017 zijn Audi had verkocht en pas in maart 2018 de weigeringsbrief van Aegon van 5 maart 2018 had ontvangen.
3.4Het hof gaat hierin niet mee. Bij het verhoor van [appellant] van 24 mei 2017n
zie bijlage 9 bij het onderzoeksrapport de datum 9 maart 2017 in rov. 4.3 van het vonnis berust op een vergissing productie 4 en 5 bij conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie
eerste aanrijding en -schade; track & trace systeem
Het onderzoeksrapport heeft zich, niet onbegrijpelijk, geconcentreerd op de tweede aanrijdingschade en vandaaruit op herstel van de eerste aanrijdingschade, maar in mindere mate op de toedracht van de eerste aanrijding.
De eerste aanrijding had volgens de opgave van [appellant] op het aanrijdingsformulier om 20:45 of 21:45 uur plaatsgevonden en volgens zijn verklaring aan I-TEKn
bijlage 2 bij het onderzoeksrapport
Over de eerste aanrijdingschade concludeert het onderzoeksrapportn
op bladzijde 46
“• De Audi Q7 kan op enig moment aan de rechterzijde beschadigd zijn geraakt als gevolg van de stootbalk van de Mercedes, waarna de kunststoflijst van het spatscherm niet en het rechter spatscherm en het rechter voorportier wél zijn gerepareerd.
• De door de verzekerde opgegeven schadelocatie van 21 november 2016 bevond zich echter op een afstand van ongeveer 300 meter van de locatie waar de Mercedes volgens de GPS- gegevens geparkeerd had gestaan.”
De onderzoekers van I-TEK hebben van Bo-Rent in verband met het track & trace systeem de GPS-gegevens gekregen waaruit volgtn
zie bladzijde 19 van het onderzoeksrapport
Mét [appellant] is het hof echter van oordeel dat hieruit niet, tenminste niet met een voldoende mate van zekerheid, volgt dat de aanrijding niet kan hebben plaatsgevonden zoals [appellant] heeft verklaard.
Het track & trace systeem van het busje registreerde niet de gereden route maar alleen de markeerpunten waar het busje heeft stilgestaan. Als niet is geregistreerd dat het busje op de door [appellant] genoemde schadelocatie was, dan kan dit hierin zijn verklaring vinden dat het busje aan het rijden was. Dat het busje na het ongeluk niet als stilstaand op de schadelocatie zou zijn geregistreerd, sluit niet uit dat de aanrijding daar toch heeft plaatsgevonden. Goed is immers denkbaar dat het busje na de aanrijding, waarvan het tijdstip niet voldoende exact vaststaat, is verplaatst en dat daar het schadeformulier pas is ingevuld.
Daar komt bij dat de Audi volgens het onderzoeksrapportn
bladzijden 31 - 33
Dat de, uitbetaalde, aanrijdingschade, afgezien van het voorgaande, geen onder de polis gedekt risico zou betreffen, heeft Aegon evenmin voldoende voor haar vordering uit onverschuldigde betaling onderbouwd.
Het op deze kwestie toegespitste bewijsaanbod van Aegonn
in haar memorie van antwoord onder 10.1 sub iii)
De vordering tot terugbetaling van de schade-uitkering van € 5.381,07 zal daarom alsnog worden afgewezen.
tweede aanrijding en -schade
Volgens [appellant] verklaring aan I-TEKn
in bijlage 2 bij het onderzoeksrapport
Over de tweede aanrijdingschade concludeert het onderzoeksrapportn
op bladzijde 46
“• Volgens opgave van verzekerde was de schade in het jaar 2016 gerepareerd.
• Hij kon de betaling van het schadeherstel echter niet aantonen.
• Volgens opgave van de eigenaar van MS Autospuiterij en Schadeherstel was de Audi
in de maand januari van het jaar 2017 in zijn bedrijf gespoten.
• Aanvankelijk zou hij dit onderbouwen middels zijn boekhouding maar later deelde
hij mede dat de onderhavige reparatie niet was opgenomen in de boekhouding.
• Het is niet aannemelijk dat de door verzekerde gepresenteerde schade van 9 maart
2017 op gepresenteerde wijze is ontstaan. Volgens opgave van verzekerde ontstond
deze schade als gevolg van een aanrijding met de Peugeot.
• Op de Audi waren geen zwarte laksporen aanwezig.
• De motorkap en de belde voorspatborden van de Peugeot bevatten slechts enkele
lichte krassen en bevatten geen zichtbare deuken. De motorkap sloot goed aan op
de beide spatborden en portieren aan de voorzijde. De sluitnaden van de motorkap
tussen de spatborden en de portieren waren op het oog gelijkmatig.
• Volgens opgave van verzekerde had hij op 9 maart 2017 contact opgenomen met de
heer [naam1] . Deze was ter plaatse gekomen en had het aanrijdingsformulier voor
verzekerde ingevuld.
• In de gesprekspecificatie van het mobiele telefoonnummer van verzekerde van provider T-Mobile en tevens in de beide prepaid-toestellen die verzekerde ter beschikking stelde, is het mobiele telefoonnummer van de heer [naam1] niet aangetroffen.
• Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat, gelet op de locaties waar de Mercedes van Bo Rent volgens het track- en tracesysteem is geweest, op 21 november 2016, er kennelijk een relatie bestaat tussen verzekerden, betrokkenen en tegenpartij(en).”
In hoger beroep heeft [appellant] alsnog een factuur overgelegd van MS Autospuiterij & Schadeherstel van 8 december 2016 aan [appellant] voor spuitwerk aan diverse delen en schadeherstel van een Audi Q7 voor een bedrag van € 2.057 inclusief btwn
productie 10 bij memorie van grieven
3.8Het hof vindt de conclusies onder de laatste drie weergegeven bullets van het onderzoeksrapport te speculatief om daarmee rekening te houden. Het gaat om de kernvragen of de Audi vóór de beweerde tweede aanrijding wel volledig was gerepareerd, zoals [appellant] destijds heeft aangevoerd, en of de beweerde tweede aanrijding wel heeft plaatsgevonden.
Aegons schade expert [naam2] heeft per mail van 16 maart 2017 berichtn
productie 4 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte eisvermeerdering in conventie
“Gezien het schadebeeld aan de rechterzijde heeft het schadeherstelbedrijf (Stoeten, hof) contact met mij opgenomen. Dit vanwege het feit dat er schade aan het voertuig zit die niet door één evenement kan zijn veroorzaakt.
Na onderzoek blijkt dat dit voertuig op 21-11-2016 ook een aanrijding heeft gehad met een schade aan de rechterzijde. Zie hiervoor schadenummer [nummer] .
Uit de foto‘s blijkt dat de schade van 21-11-2016 met name aan de onderzijde van de portieren nog aanwezig is en dus niet is hersteld.”
De onderzoekers van I-TEK hebben van Stoeten van het gelijknamige schadebedrijf vernomenn
bladzijde 23 van het onderzoeksrapport
Naar de mening van onderzoekers wijken de schadebeelden zodanig van elkaar af dat het niet mogelijk is dat de schade aan de Audi het gevolg is van een aanrijding met de Peugeot. Zo zijn er op de rechterzijde van de Audi geen zwarte lakresten van de Peugeot aangetroffen, terwijl het wel logisch zou zijn dat dergelijke resten aanwezig zouden zijn na de door [appellant] omschreven aanrijding en gelet op het schadebeeld van de Audi. Daarnaast was de Peugeot dusdanig onbeschadigd dat het niet mogelijk is dat de schade aan de Audi het gevolg van een aanrijding met deze Peugeot zou zijn. De beide voorspatborden van de Peugeot bevatten slechts enkele lichte krassen en geen zichtbare deuken. Verder sloot de motorkap van de Peugeot goed aan op de beide spatborden en de portieren aan de voorzijde. De sluitnaden van de motorkap tussen de spatborden en de portieren waren op het oog gelijkmatig. Indien de Peugeot daadwerkelijk was ingereden op de Audi Q7 dan was het - gelet op de schade aan de Audi Q7 - niet mogelijk dat de Peugeot er zo relatief ongehavend uit had gezien - er zou dan (meer) schade aan die Peugeot zijn ontstaan. Maar dat is niet het geval. Het hof voegt daaraan toe dat de opmerking van [appellant] dat de Peugeot aan de voorzijde zodanig werd beschadigd dat deze vloeistof lekte toch indiceert dat de Peugeot aan de voorzijde aanzienlijke schade zou hebben opgelopen.
Het onderzoeksrapport vermeldtn
op bladzijde 42
“• Toen was de Audi door zijn vriend [naam1] naar MS Autospuiterij gebracht.
Verzekerde wist dat de Audi daar was gespoten en daar had men tevens geregeld dat de Audi was uitgedeukt. Tevens had men geregeld dat er een nieuw slot in het voorportier aan de bestuurderszijde was gemonteerd.
• De schade aan de Audi was nog in het jaar 2016 gerepareerd, kort nadat verzekerde
de schade-uitkering van zijn verzekeraar had ontvangen. Hij toonde middels zijn internetbankieren dat door zijn verzekeraar op 2 december 2016 € 5.381,07 aan hem was overgemaakt.”
3.12De onderzoekers hebben onderzoek gedaan naar de herkomst van de Audi-onderdelen die zouden zijn vervangen. Het gaat daarbij om het portierslot en kunststof portierpanelen/lijsten. Het portierslot zou volgens de factuur van de toeleverancier van 2 februari 2017 aan Autoreparatie TBA zijn geleverdn
zie bladzijde 25 van het onderzoeksrapport zie bladzijde 25 van het onderzoeksrapport zie bladzijden 28-29 van het onderzoeksrapport
Zo vermeldt het onderzoeksrapport verdern
op de bladzijden 42-43
“Aan verzekerde is een foto getoond van de Audi die is genomen na de aanrijding van 9 maart 2017. Daarop zijn roestplekken aanwezig aan de onderzijde van de portieren aan
de passagierszijde.
• Verzekerde vermoedde dat MS Autospuiterij de Audi dan slecht had gespoten.
• Toen de Audi klaar was na het herstel van de schade van 21 november 2016 was deze mooi en was er geen schade meer aanwezig.
Aan verzekerde zijn foto’s getoond van de Audi. Eén van deze foto’s had hij zelf ter beschikking gesteld en was door hem op 30 november 2016 gemaakt. De andere was door ondergetekende (…) op 16 mei 2017 gemaakt.
Op beide foto’s was een kunststof lijst aanwezig aan de onderzijde van het rechter voorspatbord, achter het voorwiel. Op beide foto’s was dezelfde schade aanwezig.
• Verzekerde wist niet wanneer die schade was ontstaan. Hij wist dat de heer [naam1] uitsluitend de kunststof lijsten voor de beide portieren van de passagierszijde had laten vervangen en niet het gedeelte dat op de foto’s was afgebeeld.”
3.14Het komt er dus op neer dat, wat er ook zij van de factuur van 8 december 2016 en de verklaringen van Nahhas daarover in het onderzoeksrapport en in productie 9n
bij akte van [appellant] van 12 maart 2021
3.15Tegen dit alles heeft [appellant] , afgezien van zijn meer algemene formele onderzoeksbezwaren, geen reëel inhoudelijk verweer gevoerd. Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, moet worden geconcludeerd dat [appellant] in strijd met de waarheid aan Aegon heeft meegedeeld 1) dat zijn Audi was aangereden door een Peugeot en 2) dat (anders dan [appellant] meent daaraan niet tegenstrijdig) zijn Audi tevoren volledig was hersteld, een en ander met de bedoeling Aegon te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die zij zonder deze schending van de mededelingsplicht niet, of in ieder geval niet in de omvang van de thans door hem in reconventie gevorderde schadevergoeding van € 7.867,69, zou hebben verstrekt. [appellant] heeft dus hier in twee opzichten verzekeringsfraude gepleegd, zodat enig recht op de tweede aanrijdingschade is vervallen en de kantonrechter de claim wegens die schade terecht heeft afgewezen.
onderzoekskosten
3.16Door zijn hiervoor vastgestelde verzekeringsfraude, een onrechtmatig daad, heeft [appellant] Aegon op kosten gejaagd van het, relevant gebleken, onderzoeksrapport, van onweersproken € 12.269,40. Het onderzoek werd begonnen vanuit en grotendeels besteed aan de tweede aanrijdingschade en had vandaaruit betrekking op het herstel van de eerste aanrijdingschade en vervolgens ook op de toedracht van de eerste aanrijding. De omstandigheid dat op dit laatste punt uiteindelijk geen verzekeringsfraude is komen vast te staan, rechtvaardigt niet, zonder meer, naar redelijkheid en billijkheid om de onderzoekskosten in te perken. Deze kosten heeft de kantonrechter terecht met de wettelijke rente daarover toegewezen.
opname in diverse frauderegisters
3.17Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de door [appellant] gepleegde verzekeringsfraude de opname van zijn gegevens in het Incidentenregister Veiligheidszaken (doorgegeven aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van voor Verzekeraars) en in het Externe Verwijzingsregister volgens het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingenn
vergelijk hof Arnhem-Leeuwarden 19 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9867
3.18Aegon heeft in haar afwijzingsbrief van 5 mei 2018 de registratietermijn vanwege fraude in verband met beide aanrijdingschades en vanwege de onderzoekskostenvordering gesteld op 6 jaar in plaats van de maximale 8 jaar na opname in de registersn
Op grond van de memorie van antwoord sub 3.9 gaat het hof ervan uit dat Aegon de registratie heeft verricht op of kort na 5 maart 2018. productie 10 bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte eisvermeerdering in conventie
buitengerechtelijke kosten
3.19Tegen de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten heeft [appellant] onder meer aangevoerd dat Aegon hem ten onrechte in een gerechtelijke procedure heeft betrokken, hem niet vooraf de mogelijkheid heeft geboden zijn kant van het verhaal te vertellen en direct heeft gekozen voor een gerechtelijke procedure. Deze laatste zinsnede moet worden gelezen in het licht van zijn verweer bij de kantonrechtern
in de conclusie van antwoord sub 43
bewijsaanbiedingen
3.20Partijen hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing moeten leiden. Daarom passeert het hof hun bewijsaanbiedingen.
4.1Het hoger beroep slaagt maar beperkt en de vermeerderde eis in reconventie zal worden afgewezen, evenals de in conventie gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd behoudens enkele punten zoals hieronder vermeld.
4.2Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij is [appellant] terecht door de kantonrechter veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie, ook in de juiste omvangn
onder het Liquidatietarief kanton
4.3De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Aegon zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht (verschotten) € 2.071
- salaris advocaat € 2.228 (2 punten x appeltarief II).
Het hof, recht doende in hoger beroep:
5.1bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, van 24 maart 2020, behoudens de veroordeling in het dictum in conventie onder 5.2 tot betaling van € 897,69 aan buitengerechtelijke incassokosten, de veroordeling in het dictum in conventie onder 5.3 tot betaling van € 5.381,07 met rente en de afwijzing in het dictum in reconventie onder 5.5 van de vorderingen, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:
5.2wijst de vorderingen in conventie tot betaling van € 897,69 en van € 5.381,07 met de wettelijke rente af;
5.3veroordeelt Aegon in reconventie om de duur van de registratie van [appellant] in het EVR, het IVR en het CBV-register in tijd te beperken tot vier jaar na de opname in de desbetreffende registers;
5.4veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Aegon vastgesteld op € 2.071 voor verschotten en op € 2.228 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
5.5wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, G.D. Hoekstra en A.W. Steeg, is door de voorzitter ondertekend, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.