Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:GHLEE:2006:AV5172

4 April 2013

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

WAHV 05/01247

17 februari 2006

CJIB 39078841031

Gerechtshof te Leeuwarden

Arrest

op het hoger beroep tegen de beslissing

van de kantonrechter van de rechtbank te Zutphen

van 19 december 2005

betreffende

[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),

wonende te [woonplaats]

1. De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Zutphen ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.

De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. Bij de nadere toelichting op het beroep is verzocht om een behandeling ter zitting. Tevens is hierbij verzocht om vergoeding van kosten.

De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De zaak is behandeld ter zitting van 3 februari 2006. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. A. Dijkstra.

3. Beoordeling

3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van Euro 125,- opgelegd ter zake van "zich links bevinden van de doorgetrokken streep tussen rijstroken/op paden met verkeer in beide richtingen", welke gedraging zou zijn verricht op 18 december 2004 om 22.15 uur op de Amersfoortseweg in Apeldoorn.

3.2. De betrokkene erkent dat hij zich ten tijde en ter plaatse als voormeld geheel links van de doorgetrokken strepen en derhalve op de andere rijbaan heeft bevonden en dat hij een auto heeft ingehaald. De betrokkene stelt zich echter

- kort samengevat - op het standpunt dat er in casu geen sprake is van doorgetrokken strepen in de zin van art. 76 RVV 1990. Nu er geen bord F1 is geplaatst, betekent dit volgens de betrokkene dat ter plaatse mag worden ingehaald. Verder is de betrokkene van mening dat hem het voordeel van de twijfel moet worden gegund, nu er sprake is van een onduidelijke verkeerssituatie.

3.3. Het hof dient vast te stellen of de dubbele doorgetrokken strepen ter plaatse als voormeld een dubbele doorgetrokken asstreep vormen die, gelet op het bepaalde in art. 76 RVV 1990, niet mag worden overschreden. Naar vaste jurisprudentie van het hof is daarvoor bepalend of de belijning zich aan de gemiddelde weggebruiker als zodanig voordoet (vgl. Hof Leeuwarden d.d. 9 februari 2005, WAHV 04/01053, LJN AS5734).

3.4. In het onderhavige geval betreft de plaats van de gedraging een weg binnen de bebouwde kom van de gemeente Apeldoorn, die bestaat uit twee rijstroken gescheiden door een doorgetrokken dubbele asmarkering met (verharde) tussenruimte van (althans ter plaatse) 70 cm.

3.5. In aanmerking nemende, dat de wijze waarop de weg is ingericht zich voordoet als een weg waar de rijstroken van elkaar worden gescheiden door een afgegrensde tussenruimte en dat de belijning zich daarom niet voordoet als een dubbele asstreep tussen rijstroken, is naar het oordeel van het hof inderdaad - zoals de betrokkene terecht heeft gesteld - niet voldaan aan het vereiste dat het verkeersteken zich voordoet als een doorgetrokken streep in de zin van art. 76 RVV 1990, nu deze zich niet tussen rijstroken of paden bevindt als bedoeld in dat artikel.

3.6. Uit het bovenstaande volgt dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven, omdat de betrokkene niet de gedraging heeft verricht waarvoor hem een sanctie is opgelegd.

3.7. Dit betekent echter niet, dat het de betrokkene - naar hij meent te weten - heeft vrijgestaan om in te halen, omdat geen bord F1 is geplaatst (verbod voor motorvoertuigen om elkaar onderling in te halen). Immers, ook al is er geen sprake van een asstreep in de zin van art. 76 RVV 1990, de inrichting van de weg is zodanig, dat evident is dat de rijrichtingen gescheiden dienen te zijn. Daarmee zijn de doorgetrokken strepen te beschouwen als kantstrepen die zijn aangebracht aan de linkerkant van de voor het in die richting rijdende verkeer bestemde gedeelte van de rijbaan, die het niet voor het rijverkeer bestemde en derhalve niet van de rijbaan deel uitmakende middengedeelte afscheiden van dat deel van de rijbaan, als ware er sprake van een middenberm. Daarmee in overeenstemming is, dat op sommige wegen zich op het middengedeelte (al dan niet het verkeer hinderende of bemoeilijkende) obstakels bevinden.

3.8. Voor zover de betrokkene zich heeft bevonden op het tussengedeelte tussen de beide rijrichtingen heeft hij derhalve gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 10, eerste lid, RVV 1990 (feitcode R315a, sanctie Euro 65,-). De betrokkene maakte als bestuurder van een motorvoertuig immers geen gebruik meer van de rijbaan. Voor zover hij zich heeft bevonden op het gedeelte van de weg bestemd voor het verkeer in de tegenovergestelde richting heeft hij gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 3, eerste lid, RVV 1990 (feitcode R303, sanctie Euro 95,-). In dat geval heeft hij immers als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts gehouden. Het hof is van oordeel dat in casu de meest gevaarzettende gedraging dient te worden gesanctioneerd. Aldus dient met toepassing van feitcode R 303 de sanctie (in beginsel) te worden gewijzigd in Euro 95,-.

3.9. Gelet op hetgeen in 3.7. is overwogen, kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat het ter plaatse voor een bestuurder onduidelijk was dat hij zich niet op de andere dan de voor hem rechterrijbaan mocht bevinden. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de sanctie op nihil te stellen dan wel om deze te matigen. Derhalve dient de sanctie te worden vastgesteld op Euro 95,-.

3.10. Het hof zal, gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen, met vernietiging van de beslissing van de kantonrechter doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen.

3.11. Nu de betrokkene gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, acht het hof termen aanwezig de kosten van de betrokkene, te weten diens reiskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, te vergoeden. Ingevolge art. 2, eerste lid, aanhef en onder c, van voormeld Besluit jo art. 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 worden reiskosten berekend naar het tarief per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Het hof zal daarom ter zake van reiskosten aan de betrokkene een bedrag toekennen van Euro 54,30.

3.12. Ter zitting heeft de betrokkene vragenderwijs meer in het algemeen opmerkingen gemaakt over de zijns inziens onduidelijke juridische status van het fenomeen "kantstreep".

Naar het oordeel van het hof kan - gegeven al hetgeen hiervoor reeds werd overwogen - daarop thans binnen het kader van dit in concreto aanhangige geval niet nader worden ingegaan.

4. De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter;

verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

wijzigt in de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking de feitcode in: R303 en de omschrijving van de gedraging in: "als bestuurder van een motorvoertuig niet zoveel mogelijk rechts houden op een andere weg dan autoweg of autosnelweg";

wijzigt het bedrag van de sanctie in de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking in Euro 95,-;

bepaalt dat een deel van hetgeen door de betrokkene op voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van Euro 30,- aan hem wordt gerestitueerd;

veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van Euro 54,30.

Dit arrest is gewezen door mr. Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

Artikel delen