Team Handelsrecht
zaaknummer 200.286.739/01
arrest van 2 februari 2021
gewezen in het incident ex artikel 225 Rv van
Stichting Scholengroep [scholengroep],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [scholengroep] ,
advocaat: mr. A. Klaassen te Barneveld,
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
tegen
Stichting [stichting] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
tevens eiseres in het incident,
hierna te noemen: [stichting] ,
advocaat: mr. A. Klaassen te Barneveld,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 november 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 26 augustus 2020, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [stichting] als eiseres.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding in hoger beroep met een productie;
de akte in het incident ex artikel 225 Rv van [stichting] en [scholengroep] met producties;
de antwoordakte in het incident inzake schorsing ex artikel 225 Rv alsmede hervatting ex artikel 227 Rv van [appellante] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
In het incident
3.1.De rechtbank heeft in het bestreden vonnis [appellante] wegens fraude c.q. verduistering veroordeeld om aan [stichting] te betalen een bedrag van € 231.423,87 vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de beslagkosten en proceskosten.
Op de rol van 15 december 2020 heeft [stichting] namens [scholengroep] een akte genomen met het verzoek tot schorsing in hoger beroep ex artikel 225 Rv. Zij stelt dat [stichting] na het bestreden vonnis haar vordering middels cessie volledig heeft overgedragen aan [scholengroep] en deze stichting belast met de verdere incasso en executie (alsmede het voeren van procedures ter zake). De cessie is betekend aan [appellante] . Daarnaast is reeds door [stichting] besloten tot liquidatie per einde 2020.
Door de cessie geldt [scholengroep] evenwel als materiële procespartij. [scholengroep] verzoekt dan ook als belanghebbende (en voor zover vereist: [stichting] als formele procespartij eveneens) om schorsing van het geding in de stand waarin het zich bevindt (artikel 225 Rv).
[stichting] verzoekt tot slot en uitsluitend indien en voor zover het hof dit formeel noodzakelijk oordeelt voor het bewerkstelligen van het door [scholengroep] en [stichting] beoogde processueel effect, wijziging van haar aanduiding in de procedure op grond van voornoemde partijwissel.
[scholengroep] (en voor zover nodig [stichting] ) verzoekt het hof tot slot de zaak in de stand waarin deze zich bevindt te verwijzen naar de rol voor uitlating [appellante] omtrent de voortzetting van het geding (hervatting of doorhaling) jegens [scholengroep] .
3.3. [appellante] heeft bij antwoordakte erkend dat de vordering door cessie en de mededeling daarvan aan haar is overgedragen aan [scholengroep] . Zij verzoekt het hof primair te verstaan dat het geding zal worden voortgezet door [scholengroep] als procespartij in de plaats van [stichting] en voorts de hoofdzaak te hervatten en te verwijzen naar de rol voor indiening van grieven aan de zijde van [appellante] . Subsidiair verzoekt [appellante] het hof te verstaan dat zij bevoegd zal zijn, met inachtneming van artikel 227 Rv, te verklaren dat het geding wordt hervat alsmede toe te staan dat [appellante] [scholengroep] in het geding zal roepen tegen een na de hervatting gelegen roldatum, dan wel een zodanige beslissing te nemen waardoor [appellante] in ieder geval het hoger beroep kan hervatten en haar de gelegenheid te geven het daartoe (processueel) nodige te verrichten.
Het hof stelt vast dat bij akte van 10 november 2020 [stichting] de vordering in de onderhavige procedure heeft gecedeerd aan [scholengroep] . Daarvan is op 11 december 2020 mededeling gedaan aan [appellante] . Gelet op het voorgaande staat vast dat [scholengroep] overeenkomstig artikel 3:94 lid 1 BW rechthebbende is geworden van de vordering, waardoor de schorsingsgrond van 225 lid 1 aanhef en onder c Rv terecht is ingeroepen. [scholengroep] heeft verzocht om uitlating van [appellante] omtrent de voortzetting van het geding (hervatting of doorhaling) jegens [scholengroep] . Uit de akte van [appellante] leidt het hof af dat zij wenst dat de procedure direct wordt hervat.
Het hof zal bepalen dat de procedure wordt voorgezet tussen [appellante] en [scholengroep] , waarbij [scholengroep] de processuele positie van [stichting] overneemt.
In de hoofdzaak
3.5.De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [appellante] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Het hof:
in het incident:
stelt vast dat de procedure door de akte ter rolle van 15 december 2020 overeenkomstig artikel 225 Rv is geschorst en dat de procedure door de antwoordakte van 29 december 2020 overeenkomstig artikel 227 Rv is hervat waarbij [scholengroep] als procespartij in de plaats treedt van [stichting] ;
draagt de griffier op deze wijziging van de procespartij door te voeren in het roljournaal;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 16 maart 2021 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 februari 2021.
griffier rolraadsheer