Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:GHSHE:2025:2268

Staatssteun. Artikel 108 lid 3 VwEU. Ontvankelijkheid Stichting (collectief belangenbehartiger). Ongeoorloofde wisseling van partijhoedanigheid. Eisen aan het zijn van belanghebbende in de zin van artikel 108 lid 2 VwEU en artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening (EU) 2015/1589 (de Procesverordening). Verwijzing naar HvJEU 5 september 2024 in de zaak C‑224/23 (ECLI:EU:C:2024:682). Stel...

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 24 November 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:GHSHE:2025:2268 text/xml public 2025-11-24T12:26:23 2025-08-19 Raad voor de Rechtspraak nl Gerechtshof 's-Hertogenbosch 2025-08-19 200.334.366_01 Uitspraak Hoger beroep NL 's-Hertogenbosch Civiel recht; Europees civiel recht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2025:2268 text/html public 2025-11-24T12:12:33 2025-11-24 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:GHSHE:2025:2268 Gerechtshof 's-Hertogenbosch , 19-08-2025 / 200.334.366_01
Staatssteun. Artikel 108 lid 3 VwEU. Ontvankelijkheid Stichting (collectief belangenbehartiger). Ongeoorloofde wisseling van partijhoedanigheid.

Eisen aan het zijn van belanghebbende in de zin van artikel 108 lid 2 VwEU en artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening (EU) 2015/1589 (de Procesverordening). Verwijzing naar HvJEU 5 september 2024 in de zaak C‑224/23 (ECLI:EU:C:2024:682). Stelplicht en bewijslast. Schending gelijkheidsbeginsel (‘Didam’)? Gebrek aan voldoende concrete feitelijke stellingen.
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht

zaaknummer 200.334.366/01

arrest van 19 augustus 2025

in de zaak van
<nr>1</nr> [stichting X] ,<?linebreak?>gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [X vastgoed management B.V.] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

3. [Geïntimeerde sub 3] ,wonende te [vestigingsplaats] ,

4. [Y B.V.] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellanten in de hoofdzaak, verweerders in het (voorwaardelijk) incident, ingesteld door [stichting X] in haar hoedanigheid van lasthebber van [Z B.V.] ,appellanten hierna te noemen, [stichting X] , [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] , dan wel tezamen te noemen [appellanten] ,

advocaten: mr. T.J. Binder te Rotterdam en mr. P.H.L.M. Kuypers te Breda,

tegen
<nr>1</nr>Gemeente Heerlen ,<?linebreak?>gevestigd te Heerlen ,<?linebreak?>hierna te noemen: de gemeente,<?linebreak?>advocaat: mr. H.C. Lejeune te Maastricht,
2. Carbon6 B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,hierna te noemen: Carbon6, advocaat: mr. C.P.B. Kroep,

geïntimeerden in de hoofdzaak,verweerders in het (voorwaardelijk) incident, ingesteld door [stichting X] in haar hoedanigheid van lasthebber van [Z B.V.] ,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 april 2024 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer C/03/290300 / HA ZA 21-175 gewezen vonnis van 19 juli 2023.

De zaak in het kort

[appellanten] hebben verschillende vorderingen ingesteld tegen de Gemeente en Carbon6. Zij stellen in de eerste plaats dat de gemeente onrechtmatige staatssteun heeft verstrekt aan Carbon6. Die staatssteun is verleend in 2012 bij de verkoop van het CBS-complex aan Carbon6 en bestaat volgens hen uit een te lage koopprijs voor het CBS-complex en het verstrekken van een gunstige lening. [appellanten] verwijten de gemeente in de tweede plaats dat zij in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel (naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad inzake ‘Didam’). De rechtbank heeft [stichting X] in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft het beroep op verjaring van de vordering die strekt tot nietigverklaring (subsidiair vernietiging) gehonoreerd. Zij heeft vervolgens de vorderingen die daarop voortbouwen afgewezen. De rechtbank heeft [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] tot slot niet-ontvankelijk verklaard in de door hen gevorderde verklaringen voor recht wegens het ontbreken van voldoende procesbelang in de zin van artikel 3:303 BW. Het voorgaande heeft er toe geleid dat de rechtbank de vorderingen van [appellanten] deels heeft afgewezen en hen voor het overige niet-ontvankelijk heeft verklaard.

[appellanten] zijn in hoger beroep gekomen van die beslissing. Het hoger beroep leidt niet tot toewijzing van het gevorderde. Het hof komt tot de slotsom dat de grieven van [appellanten] niet slagen en/of niet tot vernietiging leiden. Het hof bewandelt daartoe een (deels) andere route. Het hof zal [stichting X] niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen omdat zij is gewisseld van partijhoedanigheid. Daarna zal het hof ingaan op het belang van de overige drie eisers ( [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] ) bij het gevorderde, voor zover hun vorderingen zijn gebaseerd op onrechtmatige staatssteun. Het hof zal concluderen dat deze drie eisers geen belanghebbende zijn in het kader van de civiele handhaving van het Europese staatssteunrecht ten overstaan van de burgerlijke rechter.

Ook de vorderingen die zijn gegrond op schending van het gelijkheidsbeginsel (‘Didam’) stranden. Er is onder andere geen causaal verband aangetoond tussen de gestelde onrechtmatige gedraging van de gemeente en de (mogelijkheid van) schade.
<nr>5</nr>Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:

het tussenarrest, gewezen in het incident tot (voorwaardelijke) tussenkomst van 30 april 2024;

de memorie van antwoord van de gemeente Heerlen ;

de memorie van antwoord van Carbon6 met producties;

de mondelinge behandeling op 6 juni 2025, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
<nr>6</nr>De verdere beoordeling 6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.
In Heerlen is het zogenoemde CBS-complex (hierna: het complex) gelegen.Het complex omvat:

1. het zogenoemde CBS-gebouw (het voormalig kantoorgebouw van het Centraal Bureau voor de Statistiek), aan de [adres 1] ,

2. het Oranje Nassau-gebouw (het voormalig gebouw van de Oranje Nassaumijnen), aan de [adres 2] , en

3. het Mijnmonument (het voormalige schacht- en ophaalgebouw van de Oranje Nassaumijnen), aan het [adres 3] .
6.1.2.
Het complex was eigendom van de Staat en werd beheerd door het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) als uitvoeringsdienst, die per 1 juli 2014 is opgegaan in het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). In 2012 heeft de gemeente het complex gekocht van RVOB en doorverkocht aan Carbon6.
6.1.3.
De Rekenkamercommissie van de gemeente Heerlen heeft in opdracht van de gemeenteraad onderzoek gedaan naar de koop en doorverkoop van het voormalige CBS-complex aan de [adres 1] te Heerlen . Het onderzoeksrapport van mei 2023 is als productie 1 bij de dagvaarding in eerste aanleg gevoegd. In het rapport is vanaf pagina 11 een “feitenrelaas tot 26 april 2012” opgenomen. Voor een goed begrip van de zaak geeft het hof hierna in r.o. 6.1.4. een zeer korte samenvatting van enkele relevante (en onbetwiste) feiten uit dit rapport.
6.1.4.
Het CBS-gebouw aan de [adres 1] te Heerlen is medio 2010 leeg komen te staan. Mede vanwege de jaarlijkse hoge onderhoudskosten heeft de Rijksgebouwendienst het CBS-gebouw overtollig verklaard. De gemeente wenste het complex niet zelf aan te schaffen. Op 5 februari 2011 heeft De Limburger een interview gepubliceerd met Wethouder Smeets, waarin staat dat de gemeente nadenkt over mogelijkheden om invulling te geven aan het voormalige CBS complex, waarbij zij denkt aan verticale stadslandbouw. In het rapport staat dat er belangstelling is getoond door een aantal partijen. Dit betreft (medio 2010) een partij die studenten in het CBS-gebouw wil huisvesten (hetgeen door de gemeente niet haalbaar wordt geacht omdat er al studentenhuisvesting leeg staat in de stad en de bestemming deze huisvesting niet toe laat), [persoon A] van het bedrijf C-mill (waarvan de wethouders oordelen dat hij niet betrokken wordt bij het onderhavige project omdat hij op dat moment al bij drie grote projecten in de gemeente betrokken is) en investeringsgroep ZBG. Tevens hebben zich partijen gemeld die mee willen denken over (de techniek bij) verticale standslandbouw/urban farming, waaronder Philips LED, Imtech en PI Technics. In mei 2011 heeft [persoon B] van Walas interesse getoond. Vanaf juni 2011 is de gemeente in gesprek gegaan met [persoon B] en is de gedachte ontstaan dat de gemeente het complex in een ABC-constructie voor € 1 van RVOB koopt en meteen doorverkoopt aan een door Walas op te richten vastgoedbedrijf. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij brief van 20 januari 2012 bericht dat het RVOB het object niet kan verkopen voor € 1, doch enkel met een externe taxatie. Daarna hebben zowel in opdracht van het RVOB als de gemeente taxaties plaatsgevonden.
6.1.5.
Ter bepaling van de marktwaarde heeft de gemeente aan Arcadis opdracht vertrekt een taxatierapport uit te brengen. Op 23 april 2012 heeft Arcadis het taxatierapport uitgebracht van de voormalige CBS-locatie te Heerlen , inclusief de overige op het terrein staande opstallen. De samenvatting van het rapport luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Op basis van alle bekende feiten en omstandigheden aangaande de vastgoedmarkt in Heerlen en de specifieke omstandigheden en feiten aangaande het vastgoed heeft de taxateur het complex aan gebouwen en gronden, genaamd de voormalige CBS-locatie per februari 2012 als volgt getaxeerd.

Mijngebouwen nihil

Oranje-Nassau gebouw € 160.000,-

Voormalig CBS-kantoor marktwaarde negatief

Voormalig CBS-kantoor herontwikkelingswaarde € 85.000,-

In het hoofdstuk Oranje Nassau Gebouw staat:

Het gebouw heeft 3 bouwlagen boven de grond en een kelder. Het bruto vloeroppervlak (BVO) bedraagt

circa 4361 m2, het verhuurbaar vloeroppervlak (WO) circa 3.406 m2. (…) Dit kantoorpand is verhuurd aan de Belastingdienst.

De huurovereenkomst is er een voor onbepaalde tijd en daarmee op ieder moment opzegbaar. Omdat de contracthuur niet marktconform is volgens [persoon C] , is het huurcontract niet ter inzage verstrekt. Vanuit de Staat worden er geen garanties gegeven dat de huur wordt voortgezet voor een bepaalde periode.

Indien de gemeente het pand aankoopt zullen er onderhandelingen over een nieuw huurcontract gevoerd moeten worden. Gezien de ruime keus aan aanbod van moderne kantoorpanden, is de kans reëel aanwezig dat de huidige huurder niet behouden kan worden voor een langere periode. Daarnaast speelt nog mee dat verlenging van de bestaande huur niet waarschijnlijk is om interne organisatorische redenen bij de Belastingdienst.

In het hoofdstuk Marktonderzoek staat over de kantorenmarkt te Heerlen onder meer het volgende:

(…) De totale voorraad kantoorruimten in Heerlen bedraagt circa 465.000 m2. (…)

Daarnaast is er overruimte binnen bestaande kantoren omdat door inkrimping van de bedrijven en door het thuiswerken deze te ruim in het jasje zit. Ook zijn er kantoren die verhuurd zijn maar niet in gebruik zijn genomen. Als laatste categorie zijn de kantoren die leeg staan maar (nog) niet op de markt te huur zijn aangeboden. Een daarvan is het voormalige CBS-kantoor met ruim 35.400 m2 waarvan een groot gedeelte leeg staat.

Indien deze oppervlakten bij de leegstand gevoegd worden, komt de leegstand ruim over de 100.000 m2 uit. Dat is meer dan 20% van de bestaande kantorenvoorraad in Heerlen .

Voor de vastgoedmalaise werd er in de periode voor 2008 gemiddeld 20.000 m2 kantoor per jaar verhuurd. Sindsdien is deze oppervlakte gedaald tot circa 7.000 m2 per jaar.

Ten opzichte van 2010 is er circa 10% minder verhuurd met een gemiddelde oppervlakte van circa 1.500 m2. Dat zijn circa 4 tot 5 transacties per jaar. (…)

De kantorenmarkt in Heerlen kenmerkt zich al jaren door een geringe vraag, in combinatie met relatief weinig hoogwaardig aanbod. Het aanbodpercentage bedraagt meer dan 15%.

In Heerlen is sprake van een onevenwichtige situatie omdat de kantorenmarktratio ver onder 50% ligt en het aanbodpercentage ruim boven 8%.

In Heerlen staan twee grote projecten op stapel.

In februari 2012 heeft de gemeenteraad besloten dat het nieuwe stadskantoor (circa 11.000 m2) van de gemeente Heerlen gebouwd moet worden in het gebied Schinkelkwadrant-Zuid, ook bekend als winkelcentrum De Plu.

Het bestaande stadskantoor dient herontwikkeld te worden, het is groot circa 11.000 m2 bruto.

Het andere project betreft de ontwikkeling van het project Maankwartier op de stationslocatie. Met de voorgenomen ontwikkeling van het Maankwartier zal de fysieke kantorenvoorraad in Heerlen in 2016 toenemen met ongeveer 17.000 m2.

Tot die tijd worden verder geen noemenswaardige ontwikkelingen verwacht. (…)
6.1.6.
De Staat heeft het complex, blijkens de akte van 7 mei 2012 (hierna: de leveringsakte, productie 20 dagvaarding), verkocht en in eigendom overgedragen aan de gemeente (koopovereenkomst I) die het complex op haar beurt, blijkens dezelfde akte, heeft verkocht en in eigendom heeft overgedragen aan Carbon6 (koopovereenkomst II). Carbon6 heeft tevens de lopende huurovereenkomsten ter zake onderdelen van het complex overgenomen van de Staat.
6.1.7.
Carbon6 heeft de koopsom van € 464.000,- aan de gemeente voldaan. De gemeente heeft deze koopsom doorbetaald aan de Staat. In verband met de betaling van de koopsom door Carbon6 heeft de gemeente een bedrag van € 500.000,- aan Carbon6 geleend. Dat blijkt uit de, eveneens op 7 mei 2012 opgemaakte, akte van geldlening (hierna: de geldleningsovereenkomst). Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening is ten behoeve van de gemeente een recht van eerste hypotheek gevestigd op het complex voor een bedrag van € 500.000,-, vermeerderd met twintig procent aan rente en kosten. Tevens heeft Carbon6 tot zekerheid een pandrecht aan de gemeente verleend op alle door haar, Carbon6, te ontvangen huurpenningen, waarborgsommen dan wel aanspraken uit bankgaranties.
6.1.8.
Op 13 maart 2015 heeft Dagblad De Limburger een bericht geplaatst waarin staat dat de vrees is bevestigd dat het CBS-gebouw meer kon opbrengen dan de prijs waarvoor de gemeente het verkocht. Op 9 mei 2018 verscheen een artikel in NRC Handelsblad met als kop: gemeente Heerlen verkocht CBS-gebouw in strijd met regels.
6.1.9.
Op 3 mei 2018 heeft [stichting X] na een daartoe strekkend WOB-verzoek (verzoek op grond van de toen geldende Wet Openbaarheid Bestuur) bij de gemeente Heerlen de beschikking gekregen over stukken in verband met de overdracht van het CBS-complex die zij bij dagvaarding in het geding heeft gebracht.

De procedure in eerste aanleg bij de rechtbank
6.2.1.
In deze procedure vorderden [appellanten] in de hoofdzaak, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door het aangaan en/of uitvoeren van:- de koopovereenkomst met Carbon6 d.d. 4 mei 2012, en/of- de geldleningsovereenkomst met Carbon6 d.d. 7 mei 2012;

II. de overeenkomsten als genoemd onder I. nietig te verklaren subsidiair te vernietigen;

III. te verklaren voor recht dat de gemeente onrechtmatige staatssteun heeft verstrekt aan Carbon6, althans het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden;

IV. te verklaren voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door staatssteun te verstrekken in strijd met de aanmeldingsverplichting van artikel 108 lid 3 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), althans door het gelijkheidsbeginsel te schenden;

V. te verklaren voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij de onrechtmatig verstrekte staatssteun niet (uit eigen beweging) heeft teruggevorderd;

VI. de gemeente te veroordelen tot ongedaanmaking van de rechtsgevolgen van de overeenkomsten als genoemd onder I., voor zover deze nietig zijn verklaard dan wel zijn vernietigd, een en ander binnen veertien dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, en wel door het eigendom van het CBS-complex terug te vorderen en CarBon6 de koopsom terug te betalen, alsook de voor het overige onrechtmatige steun terug te vorderen van CarBon6, te vermeerderen met de rente zoals vastgesteld op grond van art. 16, tweede lid, en 33, onderdeel e, van de procedure verordening (Verordening (EU) 2015/1589), subsidiair ex art. 6:119A BW, meer subsidiair ex art. 6:119 BW, te rekenen vanaf de data waarop de onrechtmatige steun is verleend;

VII. CarBon6 te veroordelen tot ongedaanmaking van de rechtsgevolgen van de overeenkomsten als genoemd onder I., voor zover deze nietig zijn verklaard dan wel zijn vernietigd, een en ander binnen veertien dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, en wel door de eigendom van het CBS-complex over te dragen aan de gemeente en de betaalde koopsom terug te vorderen, alsook voor het overige de onrechtmatige steun terug te geven aan de gemeente, te vermeerderen met de rente zoals vastgesteld op grond van art. 16, tweede lid, en 33, onderdeel e, van de procedureverordening (Verordening (EU) 2015/1589), subsidiair ex art. 6:119A BW, meer subsidiair ex art. 6:119 BW, te rekenen vanaf de data waarop de onrechtmatige steun is verleend;

VIII. de gemeente te veroordelen om aan [appellanten] te voldoen een dadelijk opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 100.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met het maximum van € 10.000.000,- althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen maximum, per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij nalaat om te voldoen aan het gevorderde onder VI.;

IX. Carbon6 te veroordelen om aan [appellanten] te voldoen een dadelijk opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 100.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met het maximum van € 10.000.000,- althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen maximum, per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij nalaat om te voldoen aan het gevorderde onder VII.;

X. gedaagden, althans de gemeente, althans Carbon6 te veroordelen om de schade die [appellanten] hebben geleden te vergoeden, waaronder maar niet beperkt tot de (interne) kosten die [appellanten] hebben gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte en (mogelijke) deskundigenkosten, nader op te maken bij staat;

XI. gedaagden te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119A BW, subsidiair 6:119 BW over deze kosten. indien niet binnen veertien dagen na de datum van liet in dezen te wijzen vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden;

XII. Carbon6 te veroordelen tot betaling van de kosten van het conservatoir beslag.
6.2.2.
Aan deze vordering hebben [appellanten] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de overeenkomsten (van koop en van geldlening) staatssteun vormen en in strijd met artikel 108 lid 3 VWEU ten uitvoer zijn gebracht, en derhalve onrechtmatige staatssteun vormen. Bij akte aanvulling gronden van 24 november 2022 hebben [appellanten] mede schending van het gelijkheidsbeginsel (naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 inzake ‘Didam’, ECLI:NL:HR:2021:1778) aan hun vorderingen ten grondslag gelegd.
6.2.3.
In verband met de grondslag ‘staatssteun’ hebben [appellanten] , voor zover van belang en samengevat, het volgende aangevoerd. De totale transactie tussen de gemeente en Carbon6 (dat wil zeggen: de koopovereenkomst tussen de gemeente Heerlen en Carbon6 alsmede de overeenkomst van geldlening) kwalificeert als niet toegelaten staatssteun. De transactie komt namelijk neer op een met staatsmiddelen bekostigde steunmaatregel van de gemeente, die de mededinging door een niet-marktconforme begunstiging van één bepaalde onderneming, te weten Carbon6, vervalst en die het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. De begunstiging bestaat daarin: (1) dat de gemeente heeft afgezien van huurinkomsten die anders aan haar zouden zijn toegevallen, hetgeen geldt als een overdracht van staatsmiddelen, in dit geval aan Carbon6, en (2) dat de transactie aan Carbon6 een economisch voordeel verschaft dat zij onder normale marktcondities, dat wil zeggen zonder ingrijpen van de gemeente, niet had kunnen verkrijgen. Tevens is van belang (3) dat de gemeente aan Carbon6 een lening heeft verstrekt, terwijl Carbon6 op dat moment niet voldoende kredietwaardig was om een vergelijkbare lening op de geldmarkt te krijgen, en (4) dat de overeengekomen koopsom berust op een taxatie die de daadwerkelijke marktomstandigheden en de in het verschiet liggende huuropbrengsten van het complex schromelijk miskent. De gemeente had deze staatssteunmaatregel moeten aanmelden bij de Europese Commissie, om te laten beoordelen of, en onder welke voorwaarden, deze was toegestaan. Door dit na te laten heeft zij in strijd gehandeld met artikel 108 lid 3 VWEU. Dat leidt tot nietigheid van de twee in de transactie inbegrepen overeenkomsten.
6.2.4.
In verband met de grondslag ‘Didam’ hebben [appellanten] , voor zover van belang en samengevat, het volgende aangevoerd. De gemeente was in de periode dat werd overwogen om het complex te verkopen gehouden om ruimte te bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar de aankoop van het complex. Hadden [appellanten] geweten dat de gemeente onder de ten opzichte van Carbon6 gehanteerde condities wilde verkopen, dan hadden ook zij graag een bod uitgebracht. De gemeente had deze mededingingsruimte moeten bieden. Zij had daartoe een passende mate van openbaarheid moeten verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van het complex, de te doorlopen selectieprocedure, het beoogde tijdsschema en de toe te passen selectiecriteria. Dat heeft zij nagelaten. Daarmee is sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van het gelijkheidsbeginsel, die leidt tot nietigheid van koopovereenkomst II.
6.2.5.
De gemeente en Carbon6 hebben ieder afzonderlijk gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. Dienaangaande, en daartegen is geen grief gericht, heeft de rechtbank overwogen dat zij er van uit gaat dat, als uitgangspunt, alle door de gemeente gevoerde verweren ook zijn gevoerd door Carbon6, en andersom.
6.2.6.
Bij vonnis in incident van 1 september 2021 heeft de rechtbank toegestaan dat de gemeente de Staat, respectievelijk Carbon6 de gemeente en de Staat in vrijwaring oproept. Vervolgens heeft op 24 november 2022 de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij alleen de hoofdzaak is behandeld en niet de twee vrijwaringszaken.
6.2.7.
Bij tussenvonnis van 25 januari 2023 heeft de rechtbank de eiswijziging van [appellanten] toegestaan.
6.2.8.
In het bestreden eindvonnis van 19 juli 2023 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] onder II. en VI. tot en met X. afgewezen, [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen onder I., III., IV. en V. en hen veroordeeld in de proceskosten van de gemeente en Carbon6.
6.2.9.
De rechtbank heeft daartoe overwogen, samengevat en voor zover nog relevant, dat vordering II. tot nietigverklaring/vernietiging gezien de verjaringstermijn van drie jaren genoemd in artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW is verjaard. De vorderingen VI. en VII. strekken tot veroordeling van de gemeente om de rechtsgevolgen van de nietigverklaring/vernietiging ongedaan te maken. Daarvan kan gezien de verjaring geen sprake zijn, hetgeen eveneens geldt voor de dwangsom-vorderingen (VIII. en IX.), die veronderstellen dat de vorderingen onder VIII. en IX. worden toegewezen. Op de vordering sub X. is de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW van toepassing. Ook die termijn was verstreken op het moment van het instellen van de vordering.
6.2.10.
De rechtbank heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid van [stichting X] , kort samengevat, overwogen dat [stichting X] volgens de dagvaarding procedeerde op grond van artikel 3:305a BW. Bij akte van 24 november 2022 heeft zij haar hoedanigheid gewijzigd: zij procedeerde sindsdien (enkel nog) als formele procespartij, die als lasthebber opkomt voor de belangen van [Z B.V.] als materiële procespartij. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is een dergelijke verandering van hoedanigheid, gelet op de eisen van een goede procesorde, niet toegestaan. De rechtbank heeft [stichting X] daarop niet-ontvankelijk verklaard in het door haar onder I. en III. tot en met V. gevorderde. Bij gebrek aan voldoende procesbelang heeft de rechtbank ook [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] niet-ontvankelijk verklaard in de door hen onder I. en III. tot en met V. gevorderde verklaringen voor recht. Daartoe heeft zij, kort gezegd, overwogen dat hun stellingen over de positie van [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] dermate summier zijn dat de rechtbank niet kan beoordelen of zij op enigerlei wijze zijn geraakt, of nog kunnen worden geraakt, door de verkoop van het complex aan Carbon6, zowel in verband met de kwestie ‘staatssteun’ als in verband met de kwestie ‘Didam’.

De procedure in hoger beroep bij het hof
6.3.
[appellanten] hebben in hoger beroep 7 grieven aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 19 juli 2023 en het alsnog toewijzen van hun vorderingen. Voorts hebben zij gevorderd de gemeente en Carbon6 te veroordelen om al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis hebben voldaan terug te betalen en de gemeente en Carbon6 hoofdelijk te veroordelen in de kosten van beide instanties.

De grieven
6.4.
In grief 1 hebben [appellanten] betoogd dat de rechtbank ten onrechte op de primaire vordering tot nietigverklaring de verjaringstermijn van 3 jaren van artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW heeft toegepast. Volgens [appellanten] geldt de verjaringstermijn van 20 jaren van art. 3:306 BW. De rechtbank heeft vervolgens ten onrechte geoordeeld dat die verjaringstermijn is gaan lopen in maart 2015, het moment van verschijnen van het artikel in Dagblad de Limburger (grief 2). Voor de aanvang van de verjaringstermijn is immers bepalend wanneer [appellanten] daadwerkelijk bekend waren met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon (het subjectieve bekendheidscriterium). Op 3 mei 2018 kreeg [stichting X] , na het WOB-verzoek, inzage in de stukken. Eerst toen werd duidelijk dat onrechtmatig staatssteun was verleend, aldus [appellanten] . Grief 3 betreft de afwijzing door de rechtbank van de vorderingen onder VI. tot en met IX, wegens het door de rechtbank ten onrechte gehonoreerde beroep op verjaring.

In grief 4 bestrijden [appellanten] het oordeel van de rechtbank dat de vordering tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatig handelen van de gemeente althans Carbon6, gegrond op zowel staatssteun als ‘Didam’ (waarbij, daartegen is niet gegriefd de verjaringstermijn van 10 jaar geldt van artikel 3:310 lid 1 BW) is voltooid in maart 2020. Ook hier doen [appellanten] . een beroep op het eerder genoemde subjectieve bekendheidscriterium.

In grief 5 betogen [appellanten] dat de rechtbank [stichting X] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. [stichting X] betwist dat zij, zoals de rechtbank overwoog, tot de akte van 24 november 2022 optrad als belangenbehartiger ex art. 3:305a BW, laat staan enkel in die hoedanigheid. Zij procedeerde, zo begrijpt het hof haar stellingen, ook toen al als formele procespartij, als lasthebber van [Z B.V.]

In grief 6 komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen onder I, III, IV en V tot het geven van de vier verklaringen voor recht. Anders dan de rechtbank heeft overwogen hebben zij procesbelang; zij concurreren met Carbon6 en hebben schade geleden. In grief 7 concluderen [appellanten] dat de rechtbank hun vorderingen ten onrechte heeft afgewezen en komen zij op tegen de proceskostenveroordeling.

Tussenarrest van 30 april 2024
6.5.
[stichting X] heeft in haar hoedanigheid van lasthebber van [Z B.V.] een voorwaardelijk incident tot tussenkomst opgeworpen voor het geval het hof tot het oordeel komt dat de rechtbank in het bestreden vonnis terecht heeft geoordeeld dat [stichting X] als lasthebber niet-ontvankelijk is omdat zij van hoedanigheid zou zijn gewisseld en grief 5 van [appellanten] derhalve faalt. Bij tussenarrest van 30 april 2024 heeft het hof de incidentele vordering tot tussenkomst afgewezen. De beslissing over de proceskosten heeft het hof aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Behandeling van het hoger beroep
6.6.
Omdat ingeval één van de grieven slaagt, de vraag voorligt of partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen, respectievelijk belanghebbende zijn, ziet het hof aanleiding, met voorbijgaan aan de grieven, eerst in te gaan op de ontvankelijkheid van [stichting X] . Daarna zal het hof beoordelen of [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] belanghebbende zijn in het kader van de (private handhaving ten overstaan van de burgerlijke rechter van) het Europese staatssteunrecht, aan wie een beroep toekomt op artikel 108 lid 3 laatste zin van het VWEU.

Ontvankelijkheid [stichting X] : partijhoedanigheid
6.7.
[stichting X] heeft bij de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof desgevraagd bevestigd dat zij, sinds haar akte van 24 november 2022, uitsluitend als lasthebber van [Z B.V.] optreedt. De vraag of [stichting X] in haar hoedanigheid van belangenbehartiger in de zin van artikel 3:305a BW ontvankelijk is in haar vorderingen (zoals voorlag in HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2007) behoeft dan ook geen nadere beoordeling.
6.8.
[stichting X] betoogt dat zij in eerste aanleg al vanaf de dagvaarding optrad als lasthebber van [Z B.V.] Van een (ontoelaatbare) wijziging van partijhoedanigheid is volgens [stichting X] dan ook geen sprake. De eerste vraag luidt derhalve in welke hoedanigheid [stichting X] optrad ten tijde van het uitbrengen van haar dagvaarding.
6.9.
De beantwoording van de vraag in welke hoedanigheid een partij optreedt, vergt uitleg van de processtukken, mede aan de hand van de wilsvertrouwensleer van artikel 3:33 en 3:35 BW in verbinding met 3:59 BW. Daarbij geldt, zo benadrukt de Hoge Raad, dat in verband met de aard van het stuk en de belangen van de wederpartij strenge eisen moeten worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot.
6.10.
[stichting X] heeft in de inleiding van haar dagvaarding onder punt 1. geschreven:

[stichting X] (hierna te noemen: ‘ [stichting X] ’) heeft krachtens haar statuten en blijkens haar feitelijke werkzaamheden onder meer tot doel: het bevorderen van eerlijke concurrentie tussen bedrijven, het controleren van de naleving op het staatssteunverbod, het onderzoeken van onrechtmatige overheidsdaden alsook, in verband met al het voorgaande, het voeren van (juridische) procedures tegen overheidsinstanties. [stichting X] verricht onderzoek naar verschillende overheidstransacties, waarbij zij deze toetst aan vigerende wet- en regelgeving. [stichting X] bundelt de belangen van meerdere partijen wiens situatie door de staatssteunverlening van de gemeente Heerlen concreet dreigen te worden beïnvloed en komt in de onderhavige procedure voor deze partijen op.

Het hof stelt vast dat de door [stichting X] te behartigen doelstelling is geformuleerd in haar statuten. Zij stelt zich op als behartiger van een algemeen belang: het bevorderen van eerlijke concurrentie, de naleving van het verbod van staatssteun en het onderzoeken van onrechtmatige overheidshandelingen. Zij stelt feitelijke werkzaamheden te ontplooien die strekken tot het beoogde doel. Dit kan niet anders worden geduid dan dat zij, op grond van haar eigen stellingen, een eigen belang heeft waarvoor zij opkomt. In voornoemd citaat, noch elders in de dagvaarding wordt benoemd dat [stichting X] enige vordering heeft ingesteld in haar hoedanigheid van (directe en/of indirecte) vertegenwoordiger van een ander, laat staan dat blijkt dat zij ook als formele procespartij namens een andere materiële procespartij optreedt, zoals volgens haar eigen stellingen, ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding al het geval was. Dat zij (in het tweede deel van de geciteerde alinea) preciseert dat zij in onderhavige procedure optreedt als Stichting die gebundelde belangen behartigt van anderen, te weten: partijen wiens situatie door de staatsteunverlening van de gemeente Heerlen worden beïnvloed, ondersteunt de uitleg dat zij een vordering heeft ingesteld teneinde die ‘gebundelde belangen’ te beschermen. Dat zij, zoals zij nu betoogt, niet heeft beoogd enkel als formele en materiële procespartij op te treden en evenmin als belangenbehartiger ex artikel 3:305a BW de procedure heeft gestart moge zo zijn, maar dat leidt bij gebreke van voldoende kenbare aanknopingspunten in de dagvaarding niet tot de gevolgtrekking dat zij ook als formele procespartij optrad namens [Z B.V.] (die dan zou hebben te gelden als materiële procespartij). Naast voorgaande uitleg van de processtukken geldt immers dat de enkele interne wil van [stichting X] , gezien de toepassing van de wilsvertrouwensleer, niet doorslaggevend is. Het hof overweegt daartoe het volgende.
6.11.
Anders dan [stichting X] ook in hoger beroep betoogt, hebben de gemeente Heerlen en Carbon6 naar het oordeel van het hof begrepen en ook mogen begrijpen dat [stichting X] optreedt als collectieve belangenbehartiger en niet als formele procespartij ten behoeve van [Z B.V.] [stichting X] heeft voor dat laatste, tot haar akte van 24 november 2022, geen enkel aanknopingspunt gegeven, terwijl de geciteerde eerste alinea uit de dagvaarding juist is toegesneden op de elementen van artikel 3:305a BW. De gemeente en Carbon6 hebben dit ook zo begrepen. In haar conclusie van antwoord reageert Carbon6 op de vraag of [stichting X] aan de eisen van art. 3:305a BW (zowel oud als nieuw) en art. 1018b e.v. Rv voldoet. Bovendien blijkt het volgende. In het door [stichting X] overgelegde uittreksel uit het Handelsregister staat dat [Z B.V.] is opgericht op 7 november 2014 (ruim twee jaar na de vermeende staatssteun). De overeenkomst van lastgeving is gedateerd op 7 april 2021 (derhalve na datum dagvaarden in eerste aanleg). Dat [stichting X] , zoals zij bij de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, al voor het uitbrengen van de dagvaarding met [Z B.V.] een (mondelinge) overeenkomst van lastgeving heeft gesloten, die pas een maand na datum dagvaarding (op 7 april 2021) schriftelijk is geformaliseerd, doet niet af aan het feit dat [stichting X] zich in de dagvaarding heeft gepresenteerd als collectief belangenbehartiger en dus optrad pro se en de gemeente en Carbon6 dat ook zo hebben begrepen en mogen begrijpen.
6.12.
Bij akte van 24 november 2022 heeft [stichting X] kenbaar gemaakt dat zij optreedt als lastnemer van de besloten vennootschap [Z B.V.] Zij heeft de overeenkomst van lastgeving overgelegd en daarmee haar partijhoedanigheid na de dagvaarding gewijzigd. Dat kan niet, een procespartij die alleen voor zichzelf optreedt kan, zo heeft de Hoge Raad ook in het door de rechtbank genoemde arrest overwogen, in een procedure niet zomaar haar hoedanigheid wijzigen en tevens of uitsluitend in hoedanigheid gaan optreden. Anders dan [stichting X] ook in hoger beroep stelt mist de jurisprudentie waar [stichting X] zich op beroept toepassing. De situatie dat een lasthebber die in rechte optreedt ten behoeve van een ander niet dadelijk (bijvoorbeeld in de dagvaarding of anderszins) hoeft te melden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt, is in deze zaak, zo overwoog ook de rechtbank terecht, niet aan de orde. De hoedanigheid van lasthebber van enige derde partij heeft immers niet vanaf het begin van de procedure voor de gemeente en Carbon6 kenbaar bestaan. De conclusie luidt dat [stichting X] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Geen van haar grieven kunnen daaraan afdoen.

Ontvankelijkheid [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] :‘staatssteun’
6.13
[X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] richten hun pijlen op zowel de koopovereenkomst van het CBS-pand als op de overeenkomst van geldlening. Zij stellen dat dit verboden staatssteunmaatregelen zijn, uitgevoerd in strijd zijn met de opschortingsverplichting van artikel 108 lid 3 VWEU.
6.14.
De vorderingen die op onrechtmatige staatssteun zijn gebaseerd en, samengevat, als doel hebben het vaststellen en ongedaan maken van de negatieve gevolgen van de onrechtmatige staatssteun zijn de volgende (de Romeinse cijfers verwijzen naar de nummers van de vorderingen als opgesomd in 6.2.1, hierboven):

[X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] vorderen een verklaring voor recht dat met het sluiten van de koopovereenkomst met Carbon6 op 4 mei 2012 en/of de geldleningsovereenkomst van 7 mei 2012 sprake is van onrechtmatig handelen door de gemeente (I.), dat sprake is van het onrechtmatige verstrekken van staatssteun (III.), dat de gemeente in strijd heeft gehandeld met de aanmeldverplichting en de opschortingsverplichting van artikel 108 lid 3 VWEU (IV.) en dat de gemeente de staatssteun ten onrechte niet heeft teruggevorderd (V.). Dat, voor zover de overeenkomsten nietig zijn verklaard dan wel zijn vernietigd (II.), de gemeente en Carbon6 worden veroordeeld de rechtsgevolgen van de overeenkomsten ongedaan te maken (VI. respectievelijk VII.), zulks op straffe van een dwangsom (VIII. en IX.). Ook vorderen zij dat de gemeente en Carbon 6 schadevergoeding aan hen betalen (X.).
6.15.
Nu [stichting X] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen, liggen nog slechts voor de grieven en vorderingen van [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] . Nu deze procedure wordt gevoerd op basis van het Nederlandse procesrecht, rusten ingevolge artikel 150 Rv. de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de feitelijke grondslag van hun vorderingen, op [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] .

Artikel 108 lid 3 VWEU
6.16.
Artikel 107 lid 1 VWEU bevat een verbod op staatssteun die onverenigbaar is met de interne markt.De Europese Commissie is exclusief bevoegd om te beslissen over de verenigbaarheid van steunmaatregelen met de interne markt (artikel 108 lid 2 VWEU). Ingevolge artikel 108 lid 1 VWEU onderwerpt de Commissie tezamen met de lidstaten de in die staten bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek. Artikel 108 lid 2 VWEU houdt in dat indien de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, vaststelt dat een steunmaatregel niet verenigbaar is met de interne markt of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt, zij bepaalt dat de betrokken staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen. Artikel 108 lid 3 VWEU bepaalt dat een door een lidstaat voorgenomen invoering of wijziging van een steunmaatregel niet tot uitvoering kan worden gebracht voordat de procedure van artikel 108 lid 2 VWEU tot een eindbesluit heeft geleid. Dit uitvoeringsverbod heeft, als enige van de verdragsregels over staatssteun, rechtstreekse werking zodat justitiabelen daarop voor de nationale rechter een beroep kunnen doen. Een steunmaatregel die niet is aangemeld of in strijd met artikel 108 lid 3 VWEU is uitgevoerd, is onrechtmatig. Een beroep op de rechtstreekse werking van dit opschortingsverbod komt een justitiabele slechts dan toe indien hij als belanghebbende in de zin van artikel 108 lid 2 VwEU en artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening (EU) 2015/1589 (de Procedureverordening) kan worden aangemerkt. Ten tijde van de gestelde staatsteun gold het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening (EG) 659/1999. Hierin staat:

Definities Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities: “belanghebbende", een lidstaat en een persoon, onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van steun kunnen worden getroffen, in het bijzonder de begunstigde van de steun, concurrerende ondernemingen en beroepsverenigingen.
6.17.
Het HvJEU heeft in zijn arrest van 5 september 2024 in de zaak met nummer C‑224/23, PBL en Abdelmouine/Commissie (ECLI:EU:C:2024:682) de vraag wanneer een justitiabele als belanghebbende in voormelde zin is aan te merken, als volgt beantwoord.

“53 In de eerste plaats moet in dit verband om te beginnen in herinnering worden gebracht dat artikel 1, onder h), van verordening 2015/1589, die de rechtspraak van het Hof over het in artikel 108, lid 2, VWEU bedoelde begrip „belanghebbende” codificeert, preciseert dat het begrip „belanghebbende” in deze verordening ziet op „een lidstaat en een persoon, onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van steun kunnen worden geraakt, in het bijzonder de begunstigde van de steun, concurrerende ondernemingen en beroepsverenigingen” (arrest van 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a., C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

(…)

57 In de tweede plaats volgt uit de duidelijke bewoordingen van artikel 1, onder h), van verordening 2015/1589 dat dit begrip „belanghebbende” niet alleen de lidstaten, de begunstigde(n) van de vermeende steun waartegen de klacht is gericht, de ondernemingen die met deze begunstigde(n) concurreren, alsook de belanghebbende beroepsverenigingen omvat. Naast deze genoemde categorieën natuurlijke of rechtspersonen omvat dit begrip immers ook elke andere persoon wiens belangen door de toekenning van die steun kunnen worden geraakt.

58 Aldus ziet het begrip „belanghebbende” blijkens de rechtspraak van het Hof op een onbepaalde groep adressaten, die elke persoon kan omvatten wiens belangen door de toekenning van vermeende steun kunnen worden geraakt (arresten van 14 november 1984, Intermills/Commissie, 323/82, EU:C:1984:345, punt 16, en 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a., C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punten 59 en 60), op voorwaarde evenwel dat deze persoon rechtens genoegzaam aantoont dat is voldaan aan de vereisten om als belanghebbende te worden aangemerkt en in het bijzonder dat deze vermeende steun zijn situatie concreet dreigt te beïnvloeden (zie in die zin arrest van 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a., C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

59 Daartoe moet degene die zich in een bepaald geval op de hoedanigheid van „belanghebbende” beroept, rechtens genoegzaam aantonen, ten eerste, dat juist de toekenning van de vermeende steun als zodanig zijn belangen kan aantasten, met uitsluiting van elke andere gedraging of maatregel, in het bijzonder elke andere juridisch onderscheiden maatregel die de lidstaat die de steun verleent mogelijk heeft genomen, ook al zou een dergelijke maatregel feitelijk verband houden met die steun. Slechts wanneer bepaalde uitvoeringsvoorschriften van een dergelijke steunmaatregel dermate onlosmakelijk verbonden zijn met het doel ervan dat zij niet afzonderlijk kunnen worden beoordeeld, kunnen deze niet daarvan los te maken uitvoeringsvoorschriften worden ingeroepen om de hoedanigheid van „belanghebbende” van de betrokken persoon aan te tonen (zie in die zin arrest van 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a., C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punten 81, 97‑99, 103 en 106 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 14 december 2023, CAPA e.a./Commissie, C‑742/21 P, EU:C:2023:1000, punten 40, 79, 93 en 95).

60 Ten tweede moet deze persoon rechtens genoegzaam aantonen dat de toekenning van de vermeende steun wel degelijk „zijn” belangen, dus persoonlijke belangen, kan aantasten (zie in die zin arresten van 24 mei 2011, Commissie/Kronoply en Kronotex, C‑83/09 P, EU:C:2011:341, punt 64, en 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a., C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 60).

61 Dit vereiste sluit evenwel niet uit dat bepaalde soorten rechtspersonen, zoals die welke zijn opgericht in de vorm van vakbonden of verenigingen, zich kunnen beroepen op groepsbelangen of zelfs algemene belangen, zoals de bevordering of de behartiging van de belangen van de leden van een werknemersvakbond in het kader van collectieve onderhandelingen of het algemeen belang dat erin bestaat dat een sportinfrastructuur wordt geëxploiteerd onder economische voorwaarden die de toegankelijkheid ervan voor amateursporters en beroepssporters waarborgen, voor zover dergelijke belangen tot het maatschappelijk doel van deze rechtspersonen behoren en dus samenvallen met een persoonlijk belang van deze rechtspersonen (zie in die zin arresten van 9 juli 2009, 3F/Commissie, C‑319/07 P, EU:C:2009:435, punten 33, 45, 46, 52, 57‑59, 65 en 104, en 2 september 2021, Ja zum Nürburgring/Commissie, C‑647/19 P, EU:C:2021:666, punten 59, 64, 66 en 67).

62 Zoals de advocaat-generaal in de punten 72 tot en met 74 van haar conclusie heeft opgemerkt, moet de betrokken persoon, ten derde, rechtens genoegzaam aantonen dat de toekenning van de vermeende steun zijn belangen daadwerkelijk concreet heeft beïnvloed of althans potentieel concreet dreigt te beïnvloeden (arresten van 7 april 2022, Solar Ileias Bompaina/Commissie, C‑429/20 P, EU:C:2022:282, punt 35, en 31 januari 2023, Commissie/Braesch e.a., C‑284/21 P, EU:C:2023:58, punt 60), door zowel deze daadwerkelijke of potentiële beïnvloeding op zich als het causale verband tussen die beïnvloeding en de toekenning van de betrokken steun duidelijk te maken (zie in die zin arrest van 7 april 2022, Solar Ileias Bompaina/Commissie, C‑429/20 P, EU:C:2022:282, punt 43).”
6.18.
Uit voormelde overwegingen volgt dat een justitiabele niet wordt verondersteld belanghebbende te zijn, maar dat een justitiabele die aanspraak maakt op de rechtstreekse werking van artikel 108 lid 3 VWEU dient aan te tonen dat hij een belanghebbende is op de grond dat hij aan de voorwaarden voldoet zoals die zijn weergegeven in voormelde overwegingen van het HvJEU (in vergelijkbare zin: beschikking van de Hoge Raad van 11 december 2020 in de zaak met nummer 19/04639, [stichting X] /gemeente Rotterdam, (ECLI:NL:HR:2020:2007), r.o. 3.1.3-3.1.4). Met andere woorden; ook de stelplicht en bewijslast van het zijn van belanghebbende in de zin van artikel 108 lid 2 VWEU en artikel 1, aanhef en onder h, van de Procesverordening rusten op ieder van de appellanten in hoger beroep, [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] .
6.19.
[X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] hebben aangevoerd dat zij concurreren met Carbon6 en alle drie actief zijn in de vastgoedsector. Als zodanig hebben zij onder meer bedrijfs- en kantoorpanden (althans -ruimten) in eigendom en/of exploitatie, althans verhuren zij deze aan derden. In de Memorie van Grieven hebben zij ter onderbouwing hiervan gesteld: - [X vastgoed management B.V.] is eigenaar van verschillende objecten voor zakelijk gebruik door heel Nederland,

- [Geïntimeerde sub 3] is eigenaar van verschillende objecten op het gebied van zakelijk vastgoed door heel Nederland, waaronder kantoorruimten en bedrijfspanden,

- [Y B.V.] is onder meer eigenaar van een bedrijfs- en kantoorruimte aan [adres 4] Heerlen .In de producties 27 tot en met 29 hebben zij eigendomsinformatie uit het Kadaster overgelegd waaruit dat blijkt.
6.20.
Naar het oordeel van het hof hebben [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] onvoldoende aangetoond dat zij aan de (drie) criteria voldoen zoals uitgewerkt in voormelde overwegingen van het HvJEU. Vooropgesteld dat het enkel stellen van de hoedanigheid van concurrent daartoe in ieder geval onvoldoende is, overweegt het hof als volgt.
6.21.
Uit de eigendomsinformatie die door [X vastgoed management B.V.] en [Geïntimeerde sub 3] in het geding is gebracht kan worden afgeleid dat: - [Geïntimeerde sub 3] in mei 2012 twee woonappartementen bezat in Rotterdam. Thans heeft hij 40 onroerende zaken in eigendom, waarvan een object te Rotterdam een kantoorbestemming heeft (door hem verworven in 2015);

- [X vastgoed management B.V.] bezat in mei 2012 geen onroerend goed. In 2012 heeft zij een onroerende zaak met bestemming “wonen en bedrijvigheid” verworven in Rotterdam. In 2020 en 2023 kocht zij nog 2 woningen/appartementen.

Vaststaat derhalve dat ten tijde van het verstrekken van de vermeende staatssteun, te weten het moment van verwerving van het CBS-gebouw door Carbon6 in mei 2012, [Geïntimeerde sub 3] noch [X vastgoed management B.V.] met Carbon6 concurreerde op het gebied van verhuur van kantoorruimte in Heerlen , laat staan bij de ontwikkeling daarvan in 2012. [Geïntimeerde sub 3] en [X vastgoed management B.V.] hebben ook anderszins niet inzichtelijke gemaakt op welke wijze de gestelde staatsteun hun belangen of concurrentiepositie heeft aangetast of daadwerkelijk concreet heeft beïnvloed. Dat had, juist gezien de grote geografische afstand van hun onroerend goed tot Heerlen , te meer op hun weg gelegen.
6.22.
[Y B.V.] bezit al sinds 1874 onroerend goed te Heerlen , zo is namens haar bevestigd bij de mondelinge behandeling. Zij exploiteerde daarin een groot warenhuis en thans meerdere winkels. Boven de winkelruimte bevindt zich kantoorruimte die zij verhuurt. In 2012 was haar leegstand ongeveer 400 à 600 m2, thans bedraagt die 2.000 m2. Daar waar, anders dan bij [X vastgoed management B.V.] en [Geïntimeerde sub 3] , van [Y B.V.] dus wel kan worden vastgesteld dat zij (in ieder geval) in hetzelfde geografische gebied opereert als Carbon6, heeft zij niet geconcretiseerd op welke wijze de toekenning van de gestelde staatssteun als zodanig, met uitsluiting van iedere andere gedraging of maatregel, haar belangen heeft aangetast. Relevant daarbij acht het hof dat, zoals namens [Y B.V.] zelf ter zitting is aangevoerd, het aanbod op de kantorenmarkt in Heerlen groter is dan de vraag. Het taxatierapport van Arcadis bevestigt dat de kantorenmarkt in Heerlen zich kenmerkt door een geringe vraag in combinatie met relatief weinig hoogwaardig aanbod. Dit gold in 2012, en werd versterkt sinds de vastgoedcrisis in 2008. Voorts staat onbestreden vast dat het aanbod op de kantorenmarkt ten gevolge van de projecten die betrekking hebben op de bouw van het nieuwe stadskantoor (circa 11.000 m2) en de ontwikkeling van het project Maankwartier op de stationslocatie, de fysieke kantorenvoorraad in Heerlen in 2016 is toegenomen met ongeveer 17.000 m2. Namens [Y B.V.] is ter zitting bevestigd dat Heerlen kampioen is in de leegstand van kantoorruimte. Dit is echter niet het gevolg van de overdracht van kantoorruimte van de ene verhuurder (RVOB), via de gemeente, naar de andere verhuurder (Carbon6). Het valt derhalve niet uit te sluiten dat de leegstand die Schunk heeft, het gevolg is van het overaanbod van kantoorruimte in Heerlen en niet (uitsluitend) wordt veroorzaakt door de beweerdelijke staatssteun. [Y B.V.] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat er causaal verband bestaat tussen de aankoop van het CBS-gebouw en de leegstand en dat zijn positie op de betrokken markt wezenlijk is aangetast door de gestelde staatssteun.
6.23.
Het hof stelt vast dat, nog daargelaten dat met de (door-)verkoop van het CBS-gebouw geen nieuwe kantoorruimte is gecreëerd, ook niet is onderbouwd dat, zoals door [Y B.V.] gesteld, de hele binnenstad naar het CBS-gebouw is getrokken toen Carbon6 met de verhuur begon en er lange tijd daarna sprake is van een ‘na-ijleffect’ dat de concurrentiepositie van [Y B.V.] zou schaden.
6.24.
Volgens [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] houdt het ‘na-ijleffect’ in dat nu Carbon6 niet marktconform heeft verworven, zij (dus) ook geen marktconforme huurprijzen hanteert. Dat “vervuilt” de markt. [Y B.V.] heeft daar nog aan toegevoegd dat het in 2012 de bedoeling was dat in het CBS-gebouw stadslandbouw zou worden geëxploiteerd. Carbon6 heeft het pand aangekocht met de toezegging dat er stadslandbouw zou gaan plaatsvinden. Die toezegging heeft Carbon6 niet gestand gedaan; op dit moment is het CBS-gebouw een regulier kantoorpand, wordt er gewoon (commercieel) verhuurd en daar heeft [Y B.V.] last van. Carbon6 heeft enig ‘na-ijleffect’ betwist, als ook dat zij geen marktconforme huurprijzen hanteert. Het hof stelt vast dat [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] hun stelling dat de huur bij Carbon6 laag of niet marktconform is, in het geheel niet hebben onderbouwd. Zij hebben in dit kader concreet één verhuizing benoemd: Parkstad Limburg is in 2019, derhalve 7 jaar na de aankoop door Carbon6 van het CBS-gebouw, vertrokken uit een pand dat door [Z B.V.] werd geëxploiteerd (welk pand zij dus kennelijk niet in eigendom heeft; de eigenaar van het betreffende pand is niet bekend gemaakt) en heeft een huurovereenkomst gesloten met Carbon6. Dat ‘marktvervuilende’ huurprijzen de aanleiding vormden voor deze verhuizing is gezien het moment van verhuizing (7 jaar na aankoop) (wederom) in het geheel niet onderbouwd en onaannemelijk. Nu [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] een beroep doen op dit ‘na-ijleffect’ ter onderbouwing van de gestelde onrechtmatige staatsteun had die nadere onderbouwing, mede in het licht van de betwisting door Carbon6 dat zij (te) lage huurprijzen vraagt alsmede de overige omstandigheden van het geval, wel op hun weg gelegen. De conclusie luidt dan ook dat er geen causaal verband is gebleken tussen enerzijds de verwerving van het pand en anderzijds (negatieve) gevolgen voor [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] . Dat hun belangen daadwerkelijk concreet zijn beïnvloed door de gestelde staatsteun is niet genoegzaam aangetoond.
6.25.
Voor zover [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] nog aanvoeren dat Carbon6 het pand ver beneden de marktwaarde heeft verworven, stelt het hof vooraleerst vast dat het pand is aangekocht voor een bedrag boven de door Arcadis in haar rapport getaxeerde waarde. Dat de taxatie niet is geschied in overeenstemming met de beginselen zoals neergelegd in de Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (97/C 209/03) is gesteld noch gebleken. Dat [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] , zoals zij stellen, achteraf bezien, “tegen dezelfde condities wel mee hadden willen doen” in het verwervingsproces acht het hof niet aannemelijk gezien hun positie in de (projectontwikkelings)markt en overigens ook niet relevant. Daarmee wordt de beweerdelijke onrechtmatige staatssteun immers niet ongedaan gemaakt (zoals juist gevorderd), terwijl ongedaanmaking vereist is bij staatssteun die in strijd met de opschortingsverplichting is verleend. Als een andere onderneming tegen “dezelfde condities” het CBS-gebouw had gekocht, zou slechts een andere onderneming dan Carbon6 de begunstigde zijn geweest van de beweerdelijke staatssteun en was de steun niet ongedaan gemaakt. [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] , stellen immers dat de prijs waartegen Carbon6 verwierf juist niet marktconform was. Onder welke condities de verwerving wel marktconform zou zijn hebben zij niet gesteld, en dat zij onder die marktconforme condities ook zouden hebben meegedongen evenmin.
6.26.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] niet hebben aangetoond dat zij zijn aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 108 lid 2 VWEU. Niet is immers komen vast te staan dat zij concreet nadeel hebben ondervonden van de gestelde staatssteun. Dat, zoals [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] nog hebben betoogd, het (publiekrechtelijke) kader van handhaving van het staatssteunrecht niet zonder meer gelijk is aan het belangenvereiste van artikel 3:303 BW leidt niet tot een ander oordeel. [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] hebben niet aangevoerd op welke grond in de onderhavige zaak voor de civiele rechter redenen zijn om verdergaande bescherming te bieden dan volgt uit het Unierecht. De beginselen van gelijkwaardigheid, doeltreffendheid en nuttige werking nopen naar het oordeel van het hof, zonder nadere onderbouwing, in deze zaak evenmin tot een verruiming. Zulks geldt te meer nu de Hoge Raad zich in eerder genoemd arrest van 11 december 2020 (ECLI:HR:2020:2007) juist heeft aangesloten bij de door de Europese rechter bepaalde kring van justitiabelen die zich op artikel 108 lid 3 VWEU kan beroepen.
6.27.
De vraag of en in hoeverre de overeenkomst van geldlening (als zodanig) kwalificeert als onrechtmatige staatssteun, behoeft gezien het voorgaande geen nadere inhoudelijke beoordeling, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden. Zelfs als deze geldlening niet marktconform zou zijn, stranden de staatssteunvorderingen immers op het niet zijn van belanghebbende.
6.28.
[X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] kunnen dus niet worden ontvangen in hun vorderingen die zijn gegrond op schending van staatssteunregels. Het hof zal de vorderingen die daarop zijn gegrond dan ook afwijzen. Daarmee komt het hof toe aan de beoordeling van de grondslag ‘Didam’ en de door [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] in dat kader ingeroepen rechtsgevolgen.

‘Didam’: gelijkheidsbeginsel

Rechtsgevolg: geen nietigheid of vernietigbaarheid
6.29.
Op grond van ‘Didam 2’ (HR 15 november 2024, ECLI:HR:2024:1661) levert schending van de algemene regels van behoorlijk bestuur geen strijd op met een dwingende wetsbepaling zoals bedoeld in artikel 3:40 lid 2 BW. De Didam-regels hebben ook niet de strekking om de geldigheid van daarmee strijdige rechtshandelingen met nietigheid of vernietigbaarheid te treffen. Nu aan het door [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] onder II. ingeroepen rechtsgevolg schending van die regels ten grondslag is gelegd, strandt reeds hierop hun vordering.
6.30.
De Hoge Raad heeft in 3.4.2. van voornoemd arrest overwogen dat een overheidslichaam, in geval een koopovereenkomst is gesloten in strijd met de Didam-regels in beginsel wel onrechtmatig handelt jegens een (potentiële) gegadigde die bij de verkoop ten onrechte geen gelijke kans heeft gekregen. Zij kan op die grond ook schadeplichtig zijn jegens die gegadigde. Daarmee komt het hof toe aan de nog onbesproken vorderingen onder I. en III. tot en met V. en X.

Verklaringen voor recht: de gestelde onrechtmatige daad en schadevergoeding
6.31.
Bij akte van 24 november 2022 hebben [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] de gronden van hun vorderingen aangevuld en aan de gevorderde verklaringen voor recht mede ten grondslag gelegd dat de verkoop en levering van de registergoederen door de gemeente aan CarBon6 resulteert in een gekwalificeerde schending van het gelijkheidsbeginsel.
6.32.
De vordering onder X. moet aldus worden begrepen dat deze (mede) strekt tot vergoeding van de door het (gestelde) onrechtmatige handelen van de gemeente veroorzaakte schade. Desgevraagd hebben [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] ter mondelinge behandeling verklaard dat die schade (naast de vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW) betrekking heeft op het missen van de kans om het CBS-gebouw te kopen.
6.33.
Ter onderbouwing van de schending van het gelijkheidsbeginsel hebben [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] gesteld dat, hadden zij geweten dat de gemeente de registergoederen onder deze condities wilde verkopen, zij ook graag een bod hadden uitgebracht. Uit de reeds in het geding gebrachte bescheiden volgt bovendien dat er ten tijde van de koop meerdere gegadigden waren met expliciete interesse in de koop van het CBS-complex. Nu de gemeente onder deze omstandigheden heeft nagelaten mededingingsruimte te bieden, handelde zij in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Bovendien had de gemeente op grond van het gelijkheidsbeginsel, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moeten verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de registergoederen, de te doorlopen selectieprocedure, het beoogde tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Dit heeft zij eveneens nagelaten. In de kern komt het erop neer dat de gemeente zich terdege bewust was van het feit dat er meerdere gegadigden waren voor de koop van het CBS-complex, die zij met de bevoordeling van Carbon6 buiten de boot hield, zodat zij willens en wetens het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, aldus nog steeds [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] .
6.34.
Het hof leidt uit de op dit punt (summiere) stellingen van [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] af dat zij het onrechtmatig handelen gronden op het feit dat: (1.) de gemeente het pand ver beneden de marktwaarde heeft verkocht (en Carbon6 het pand tegen die waarde heeft verworven), (2.) [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] onder gelijke condities als Carbon6 mee hadden willen dingen bij de verwerving van het CBS gebouw, (3.) nu de gemeente wist dat er meerdere gegadigden waren, zij op grond van het gelijkheidsbeginsel, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid had moeten verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de registergoederen, de te doorlopen selectieprocedure, het beoogde tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Ook dit heeft zij nagelaten. Een grondslag voor schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen door Carbon6 jegens hen hebben [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] niet gesteld.
6.35.
Het hof zal eerst (kort) het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het gestelde onrechtmatig handelen door de gemeente bespreken. Vervolgens zal het hof het causale verband beoordelen tussen de (kans)schade en de aan de gemeente verweten gedragingen. Zonder dit verband kan van (enige) aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW van de gemeente jegens [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] geen sprake zijn en vordering X. strandt dan. Zonder causaal verband hebben [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] ook geen belang bij de vaststelling dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden (de onder I. en III. tot en met V. gevorderde verklaringen voor recht). Een ander doel dan dat die verklaringen voor recht dienen als grondslag van de vordering onder X. is immers gesteld noch gebleken.
6.36.
Een overheidslichaam dat in strijd met de regels uit het Didam-arrest overgaat tot verkoop van een onroerende zaak, handelt in beginsel onrechtmatig jegens een (potentiële) gegadigde die bij die verkoop ten onrechte geen gelijke kans heeft gekregen. Dat overheidslichaam kan op die grond schadeplichtig zijn jegens die gegadigde. Dat, [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] (1) als gegadigde zouden hebben meegedongen, (2) zij het pand hadden verworven en (3) de kans (op verwerving en succesvolle exploitatie) zich in werkelijkheid zou hebben gerealiseerd is in het geheel niet onderbouwd en ook niet aannemelijk. [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] hebben in het licht van de ten tijde van de verkoop van het CBS-complex heersende vastgoedmalaise (zoals benoemd in het taxatierapport van Arcadis), het gebrek aan interesse voor het CBS-complex, het te grote aanbod van kantoorruimte in Heerlen in verhouding tot de vraag daarnaar, hun geografische positie en de aard van hun vastgoedportefeuille (of de afwezigheid daarvan) in 2012, de mededeling namens [Y B.V.] bij de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof dat zij, normaal gesproken, in 2012, geen kantoorruimte zou hebben gekocht met een vloeroppervlakte van meer dan 40.000 m2, niet aannemelijk gemaakt dat zij redelijkerwijs kwalificeerden als (potentiële) gegadigden en aldus mee hadden willen doen bij de selectie tot het verwerven van CBS-gebouw. Dat [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] , zoals zij stellen, achteraf bezien, “tegen dezelfde condities wel mee hadden willen doen” in het verwervingsproces acht het hof wederom niet relevant. Zij stellen immers dat de prijs waartegen Carbon6 verwierf niet marktconform was. Onder welke condities de verwerving wel marktconform zou zijn hebben zij niet gesteld, dat zij onder die condities ook zouden hebben meegedongen evenmin.
6.37.
De stelling dat de gemeente ruimte voor mededinging had moeten bieden en [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] kansen had moeten bieden in een openbare biedingsprocedure teneinde het pand te kunnen verwerven overtuigt dan ook niet. Gezien het voorgaande, alsmede het verweer van de gemeente en Carbon6, had een nadere onderbouwing op hun weg gelegen. Deze hebben zij niet gegeven.

Conclusie ‘Didam’ 6.38. Het hof komt met betrekking tot de vorderingen die zijn gebaseerd op ‘Didam’ tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en dat [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] hun stellingen over de aanwezigheid van het conditio sine qua non-verband tussen de (gestelde) onrechtmatige gedragingen van de gemeente en de (gestelde) kansschade bij hen onvoldoende hebben onderbouwd. Bij gebreke van voldoende concrete feitelijke stellingen wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen. De grondslag voor de aansprakelijkheid van de gemeente en Carbon6 staat niet vast en de mogelijkheid van schade is door [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft de vorderingen in 8.34 terecht afgewezen.

Slotsom
6.39.
De slotsom luidt dat de grieven niet slagen en/of niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Het hof zal beslissen zoals hierna weer te geven in het dictum.

Proceskosten in hoger beroep
6.40.
Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep veroordelen. [stichting X] in hoedanigheid van lasthebber van [Z B.V.] wordt in de proceskosten van het incident veroordeeld (waarop eerder is beslist). De kosten in het incident worden begroot op € 1.214,- aan salaris advocaat aan de zijde van de gemeente en op eenzelfde bedrag aan de zijde van Carbon6 en overigens zoals in de beslissing wordt vermeld.

De kosten aan de zijde van de gemeente in de hoofdzaak worden begroot op:

- griffierecht € 783,-- salaris advocaat € 2.428,- (2 punten x tarief II) € 1.214,-

- nakosten € 178,- (plus de verhoging die in de beslissing is vermeld)

Totaal € 3.389,-

De kosten aan de zijde van de Carbon6 in de hoofdzaak worden begroot op:

- griffierecht € 783,-- salaris advocaat € 2.428,- (2 punten x tarief II) € 1.214,-

- nakosten € 178,- (plus de verhoging die in de beslissing is vermeld)

Totaal € 3.389,-
6.41.
De door de gemeente Heerlen gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

De uitspraak

Het hof:
7.1.
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellanten] als eisers en de gemeente Heerlen en Carbon6 als gedaagden en opnieuw rechtdoende;
7.2.
verklaart [stichting X] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
7.3.
wijst de vorderingen van [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] af;
7.4.
veroordeelt [stichting X] , [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] hoofdelijk in de proceskosten van het hoger beroep, aan de kant van de gemeente Heerlen begroot op € 3.389,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [stichting X] , [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het arrest daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
7.5.
veroordeelt [stichting X] , [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over deze proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
7.6.
veroordeelt [stichting X] , [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] hoofdelijk in de proceskosten van het hoger beroep, aan de kant van de Carbon6 begroot op € 3.389,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [stichting X] , [X vastgoed management B.V.] , [Geïntimeerde sub 3] en [Y B.V.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het arrest daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
7.7.
veroordeelt [stichting X] in hoedanigheid van lasthebber van [Z B.V.] in de proceskosten van het incident aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.214,- en aan de zijde van Carbon 6 begroot op € 1.214,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [stichting X] in hoedanigheid van lasthebber van [Z B.V.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
7.8.
veroordeelt [stichting X] in hoedanigheid van lasthebber van [Z B.V.] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over deze proceskosten in het incident als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
7.9.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. F.M.T. Quaadvliet, P.W.A. van Geloven, en W.W. Geursen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 augustus 2025.

griffier rolraadsheer

HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435

HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112

Artikel delen