uitspraak
in de zaak van:
wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: A.V.E. Vilchez,
tegen
hierna: de Korpschef,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson, advocaat.
1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het bezwaar van klager gericht tegen de dienstopdracht van de Korpschef van 22 mei 202 , door klager ontvangen op 23 mei 2024 (hierna: de bestreden dienstopdracht).
1.1Klager heeft daartegen op 27 mei 2024 bezwaar gemaakt en een beslissing bij voorraad verzocht (CUR202401803).
1.2Klager heeft voorafgaand aan de zitting een productie ingediend.
1.3Het bezwaar is op 26 juni 2024 tegelijkertijd met de zaak met nummer CUR202401326 ter zitting behandeld. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde die was vergezeld van [hoofd Juridische Zaken], Hoofd Juridische Zaken bij het Korps Politie Curaçao (hierna: het KPC), [waarnemend Unithoofd], waarnemend Unithoofd Intake en Service bij het KPC en [Hoofd Politiedienst], Hoofd Politiedienst bij het KPC. Deze gemachtigde is ook mede namens de minister van Justitie en de Regering van Curaçao verschenen en heeft verzocht dat de contramemorie in het gelijktijdig behandelde bezwaar met zaaknummer CUR202401804 als ook in deze zaak ingediend te beschouwen. Klager heeft het verzoek om een beslissing bij voorraad ter zitting ingetrokken.
2. Het Gerecht beoordeelt het bezwaar van klager tegen de bestreden dienstopdracht.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat de overplaatsing van klager naar de Unit Bijzondere Wetten bij de bestreden dienstopdracht inmiddels door de minister van Justitie bij Ministeriële Beschikking van 26 juni 2024 is geformaliseerd en dat klager daarom geen belang meer heeft bij een beoordeling van dit bezwaar voor zover gericht daartegen. Klager heeft wel belang bij beoordeling van het aan hem bij de bestreden dienstopdracht opgedragen deelname aan een begeleidingstraject bij het ARBO consult. De Korpschef was niet bevoegd om klager op te dragen deel te nemen aan het traject. Het Gerecht legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
4.1Klager is als politieambtenaar werkzaam en is benoemd in de functie van Dispatcher bij de gezamenlijke Meldkamer van de Unit Intake en Service.
4.2Klager is op 13 september 2023 door het waarnemend Unithoofd Intake en Service mondeling opgedragen zich per 16 september 2023 bij het Wijkteam Rio Canario te melden om daar de functie van Intaker te gaan vervullen. Klager heeft gevolg gegeven aan die opdracht en heeft zich bij wijkteam Rio Canario gemeld. Hij heeft op 16 november 2023 aan de Korpschef verzocht om de opdracht vast te leggen en heeft datzelfde verzoek vervolgens op 29 december 2023 aan de minister van Justitie gedaan.
4.3Klager is daarna in april 2024 bij de Unit Bijzondere Wetten gaan werken. Hij was daar belast met het uitbrengen van adviezen. Hij heeft daarna op 17 april 2024 tegen de opdracht van het waarnemend Unithoofd bezwaar (CUR202401326) gemaakt bij het Gerecht.
4.4Er heeft op 23 mei 2024 een gesprek plaatsgevonden waarbij klager, het Hoofd Politiedienst, het waarnemend Unithoofd Intake en Service en het waarnemend Unithoofd bijzondere wetten aanwezig waren. De bestreden dienstopdracht is tijdens dat gesprek aan klager uitgereikt.
5.1De Korpschef heeft klager bij de bestreden dienstopdracht de opdracht gegeven een begeleidingstraject bij de psycholoog van het ARBO consult te volgen voor de duur van 6 maanden met een mogelijkheid tot verlenging. Klager zal daarnaast voor de duur van het traject tijdelijk worden ingedeeld bij de Unit Bijzondere Wetten als medewerker Bijzondere Wetten. De Korpschef heeft daarbij vermeld dat de tijdelijke plaatsing zo spoedig mogelijk door het bevoegd gezag zal worden geformaliseerd en dat klager verplicht is deel te nemen aan het begeleidingstraject. Doet hij dat niet, dan zal de Korpsleiding een disciplinair traject dan wel een ontslagtraject vanwege ongeschiktheid tegen hem starten.
5.2De Korpschef heeft aan de bestreden dienstopdracht ten grondslag gelegd dat zich meerdere incidenten hebben voorgedaan waarbij klager betrokken was en dat meerdere meldingen zijn gedaan met betrekking tot het gedrag van klager, zijn houding en opstelling jegens zijn leidinggevenden en collega’s.
6. De minister van Justitie heeft bij Ministeriële Beschikking van 26 juni 2024 (hierna: de MB), aan klager op diezelfde datum tijdens de behandeling bij het Gerecht uitgereikt, met toepassing van artikel 81 van het besluit Rechtspositie Korpspolitie Nederlandse Antillen (het BrKPNA), voor zover hier van belang, het volgende heeft besloten:
- dat klager gerekend te zijn ingegaan op 16 september 2023 tijdelijk is belast met het opnemen van aangiftes bij Intake en Service van het Wijkbureau Rio Canario, met behoud van de aan functie van Dispatcher, waarin hij benoemd is, verbonden salarisschaal;
- dat klager gerekend te zijn ingegaan april 2024, is geplaatst bij UBW, met behoud van de aan functie van Dispatcher, waarin hij benoemd is, verbonden salarisschaal;
- dat klager gerekend te zijn ingegaan op 22 mei 2024, tijdelijk, voor de duur van zijn begeleidingstraject bij ARBO consult, met de mogelijkheid van verlenging, met behoud van de aan de functie van Dispatcher, waarin hij benoemd is, verbonden salarisschaal, is geplaatst in de functie van Medewerker Bijzondere Wetten.
Is het Gerecht bevoegd kennis te nemen van het bezwaar?
7. De bestreden dienstopdracht is aan te merken als een handeling waardoor klager rechtstreeks in zijn rechtspositioneel belang is getroffen. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Rar, staat dan ook bezwaar daartegen open bij het Gerecht. Het Gerecht is dus bevoegd kennis te nemen van het bezwaar.
Heeft klager nog belang bij een beoordeling van de bestreden dienstopdracht?
8. Het Gerecht moet, gezien de MB, ambtshalve beoordelen of klager nog belang heeft bij een beoordeling van het bezwaar tegen de bestreden dienstopdracht.
8.1Volgens vaste rechtspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (hierna: de Raad), zie bijvoorbeeld de uitspraak. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 1 april 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:4, en 10 december 2021, ECLI:NL:ORBAACM:2021:8, is voor het antwoord op de vraag of een betrokkene (voldoende) procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van een bezwaar bepalend of het resultaat dat de indiener van het bezwaar nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en of het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
8.2Nu de minister bij de MB heeft besloten dat klager met ingang van 22 mei 2024 tijdelijk is geplaatst in de functie van Medewerker Bijzondere Wetten, heeft klager geen belang meer bij een beoordeling door het Gerecht van de bestreden dienstopdracht voor zover hij daarbij voor de duur van het begeleidingstraject tijdelijk is ingedeeld bij de Unit Bijzondere Wetten. Immers, klager kan met het bezwaar niet bereiken dat de overplaatsing naar de Unit Bijzondere Wetten ongedaan wordt gemaakt. De Rar biedt verder ook geen mogelijkheid om de MB in deze procedure te beoordelen. Klager zal, indien hij het niet eens is met de MB, daar tijdig bezwaar tegen dienen te maken.
8.3Een oordeel van het Gerecht over de vraag of de Korpschef bevoegd was om klager tijdelijk over te plaatsen levert geen procesbelang op. Dat is een uitsluitend principieel belang. Zoals onder 8.1 is overwogen is een dergelijk belang onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Het bezwaar, voor zover gericht tegen de tijdelijke indeling van klager bij de unit Bijzondere Wetten bij de bestreden dienstopdracht, zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.4Voor zover het bezwaar is gericht tegen de bij de bestreden dienstopdracht aan klager gegeven opdracht om het begeleidingstraject bij het Arbo consult te volgen heeft klager wel procesbelang. Anders dan verweerder stelt heeft de minister dat gedeelte van de bestreden dienstopdracht niet geformaliseerd bij de MB. Dat betekent dat klager met deze procedure nog kan bereiken dat de bestreden dienstopdracht op dit punt wordt vernietigd.
Was de Korpschef bevoegd klager op te dragen aan het begeleidingstraject deel te nemen?
9. De volgende vraag die het Gerecht ambtshalve moet beantwoorden is of de Korpschef bevoegd was om klager bij de bestreden dienstopdracht op te dragen deel te nemen aan een begeleidingstraject bij het Arbo consult. Het Gerecht beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
9.1De Korpschef stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd is om een begeleidingstraject als deze in te zetten. Hij is immers verantwoordelijk voor de goede gang van zaken binnen het KPC. Het Hoofd Politiedienst heeft ter zitting toegelicht dat het traject een verbetertraject betreft zonder punitief karakter en dat beoogd wordt klager te begeleiden gelet op de uitdagingen die hij op de werkvloer ervaart, onder andere wat betreft de omgang met collega’s. De bedoeling is om klager te helpen en niet om hem af te straffen. Dat is ook met klager besproken toen de dienstopdracht aan hem is overhandigd.
9.2Anders dan de Korpschef is het Gerecht van oordeel dat hij niet bevoegd was om klager de dienstopdracht op te leggen om het begeleidingstraject te volgen. De Korpschef is weliswaar op grond van artikel 6 van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba belast met de dagelijkse leiding van het KPC, maar daar valt een opdracht zoals hier aan de orde niet onder. De Korpschef is bevoegd om met betrekking tot het uitvoeren van de politietaak en in dringende situaties met het oog op de veiligheid van de onder hem ressorterende (politie)ambtenaren dienstopdrachten te geven aan een politieambtenaar zoals klager. Het verplicht volgen van een begeleidingstraject is echter een beslissing van rechtspositionele aard. Daartoe is uitsluitend het bevoegd gezag, zijnde de regering als werkgeefster van klager, bevoegd. Dat geldt te meer indien, zoals hier sprake is, een dergelijk traject verplicht wordt gesteld onder dreiging van strafoplegging. Het voorgaande betekent dat de bestreden dienstopdracht voor zover de Korpschef klager daarbij de opdracht heeft gegeven het begeleidingstraject te volgen onbevoegd is gegeven en om die reden zal worden vernietigd.
Wat vindt het Gerecht van de overige beroepsgronden van klager?
10. Klager voert verder tegen de aan hem opgelegde begeleidingstraject aan dat deze onzorgvuldig en in strijd met het beginsel van fair play tot stand is gekomen. Dit omdat verweerder zijn kant van het verhaal eerst had moeten horen alvorens aan hem het begeleidingstraject op te leggen. De Korpschef heeft zijn beslissing verder ook niet voldoende gemotiveerd. Hij heeft verwezen naar rapporten en meldingen, maar heeft nagelaten deze met klager te delen, aldus klager.
11. Gelet op het oordeel van het Gerecht, dat de Korpschef niet bevoegd was om klager bij de bestreden dienstopdracht op te dragen deel te nemen aan een begeleidingstraject bij het Arbo consult, laat het Gerecht deze beroepsgronden verder onbesproken.
12. De slotsom is dat het bezwaar gericht tegen de bestreden dienstopdracht, voor zover klager daarbij voor de duur van het begeleidingstraject tijdelijk is ingedeeld bij de Unit Bijzondere Wetten, niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het bezwaar gericht tegen de bestreden dienstopdracht, voor zover klager daarbij de opdracht is gegeven om een begeleidingstraject te volgen bij het ARBO consult, zal gegrond worden verklaard.
13. Het Gerecht ziet aanleiding om, met overeenkomstige toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, verweerster te veroordelen in de proceskosten van klager. Deze wordt bepaald op NAF 1.400,- te weten 2 punten à NAF 700,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting).
Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
verklaart het bezwaar, voor zover gericht tegen de bij de bestreden dienstopdracht genomen beslissing dat klager tijdelijk wordt ingedeeld bij de Unit Bijzondere Wetten voor de duur van het begeleidingstraject, niet-ontvankelijk;
verklaart het bezwaar, voor zover gericht tegen de bij de bestreden dienstopdracht aan klager gegeven opdracht om deel te nemen aan een begeleidingstraject bij het Arbo consult, gegrond;
vernietigt de bestreden dienstopdracht, voor zover klager daarbij is opgedragen deel te nemen aan een begeleidingstraject bij het Arbo consult;
veroordeelt de Regering tot betaling aan klager van zijn proceskosten tot een bedrag van NAF 1.400,- geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2024, te Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier, P.N.F. Pereira do Tanque.
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (RvBAz) Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen 30 dagen na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.