Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:OGHACMB:2024:61

29 May 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

AUA2023H00178

Datum uitspraak: 29 mei 2024

gemeenschappelijk hof van jusTitie

van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in Aruba

appellant,

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 25 oktober 2023 in zaak nr. AUA202301786, in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Justitie en Sociale Zaken (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 8 december 2022 heeft de minister het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (hierna: Lob), afgewezen.

Op 5 januari 2023 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt.

Op 24 mei 2023 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het bezwaar (hierna: de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).

Bij uitspraak van 25 oktober 2023 heeft het Gerecht het door [appellant] tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 april 2024. [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.L. Geerman, zijn verschenen.

Overwegingen

  1. [appellant] heeft op 14 november 2022 de minister via een Lobverzoek verzocht om openbaarmaking van documenten. Hij heeft verzocht om alle interne correspondentie binnen het ministerie van Justitie en Sociale Zaken over de aangifte van de directeur van Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (hierna: DIMAS) bij het Openbaar Ministerie (hierna: OM) tegen de minister van Arbeid, Integratie en Energie in verband met valsheid in geschrifte. [appellant] wenst alle beleidsnotities, memo's uitwerkingen, gespreksverslagen en notulen over deze aangifte te verkrijgen en ook alle correspondentie van DIMAS naar het OM. De minister heeft het Lob-verzoek afgewezen omdat uit het verzoek niet duidelijk blijkt welk belang [appellant] heeft bij openbaarmaking van de gevraagde informatie. Daarnaast wijst de minister op de weigeringsgronden in artikel 8, tweede lid, onder b en d, van de Lob.

  2. Het Gerecht heeft overwogen dat de minister met zijn verwijzing naar de weigeringsgronden in de Lob te kennen heeft gegeven dat het belang van openbaarmaking van de gevraagde documenten niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, noch tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. De minister heeft zich op dit standpunt mogen stellen omdat er alleen nog maar sprake was van een enkele aangifte waarvan zowel de politie als het OM nog in alle vrijheid onderzoek moest verrichten. De minister had het bezwaar daarom ongegrond moeten verklaren. Het bezwaar- en beroepschrift geven geen aanleiding om de zaak terug te verwijzen naar de minister voor het geven van een reële beschikking. Het Gerecht heeft het beroep vervolgens ongegrond verklaard.

  3. [appellant] betoogt in hoger beroep dat het Gerecht in dit geval de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar ten onrechte inhoudelijk heeft beoordeeld. Het Gerecht had daar niet toe mogen overgaan zonder, zo nodig via een geheimhoudingsprocedure, kennis te nemen van de verzochte documenten. Over de ingeroepen uitzonderingsgrond voert [appellant] aan dat geen sprake is van een belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten omdat het OM heeft besloten het onderzoek te staken. Wat de persoonlijke levenssfeer betreft, geldt dat daar slechts in beperkte mate een beroep op kan worden gedaan omdat het ambtenaren betreft. Verder had de minister moeten inventariseren welke documentatie onder de reikwijdte van het Lob-verzoek valt en per onderdeel van een document moeten aangeven welke uitzonderingsgrond van toepassing is en waarom.

3.1. Artikel 2, eerste lid, van de Lob luidt:
"1. Een ieder kan de Minister schriftelijk verzoeken om informatie, neergelegd in documenten."
Artikel 8 van de Lob luidt:
"1. Het verstrekken van informatie blijft achterwege, voor zover dit:
a. de eenheid van de regering in gevaar zou kunnen brengen;
b. de veiligheid van het Land zou kunnen schaden;
c. informatie betreft, afkomstig van een bestuursorgaan van een ander land van het Koninkrijk, die in het desbetreffende land op grond van de aldaar geldende wettelijke regelingen niet zou worden verstrekt;
d. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld.
2. Het verstrekken van informatie blijft voorts achterwege, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen een van de navolgende belangen:
a. de economische of financiële belangen van het Land;
b. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
c. het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften;
d. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
e. het belang dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
f. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel van derden."

3.2. Het Hof stelt in algemene zin voorop dat wanneer een Lobverzoek wordt ingediend, eerst moet worden bezien of de reikwijdte van het Lobverzoek voldoende duidelijk is. Indien het bestuursorgaan meent dat het verzoek te weinig concreet is, moet het de verzoeker vragen het Lobverzoek te specificeren. De verzoeker hoeft geen belang te stellen bij de verzochte openbaarmaking. Vervolgens moet het bestuursorgaan beoordelen of het verzoek betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid, en zo ja, of daarover informatie, neergelegd in documenten, beschikbaar is. Na deze zoekslag moet het bestuursorgaan beoordelen of zich uitzonderingsgronden als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van de Lob voordoen. In het eerste lid zijn de absolute uitzonderingsgronden opgenomen en in het tweede lid de relatieve uitzonderingsgronden. Bij de eerste categorie hoeft geen belangenafweging te worden gemaakt, terwijl bij de tweede categorie het door de uitzonderingsgrond beschermde belang door het bestuursorgaan moet worden afgewogen tegen het algemene of publieke belang van openbaarmaking van informatie. Als het bestuursorgaan een (onderdeel van een) document niet openbaar wil maken, moet het per document of onderdeel van het document aangeven welke uitzonderingsgrond zich tegen openbaarmaking verzet. Daarvoor is vereist dat het bestuursorgaan de inhoud van het document kent. Naar aanleiding van een tegen een weigering tot openbaarmaking ingesteld beroep is het aan de bestuursrechter om te toetsen of de absolute uitzonderingsgrond dan wel het beschermde belang waarop het bestuursorgaan zich bij een relatieve uitzonderingsgrond beroept zich inderdaad voordoet. Als dit zo is, dan toetst de bestuursrechter bij een relatieve uitzonderingsgrond vervolgens of het bestuursorgaan het bijzondere te beschermen belang zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het algemene belang bij openbaarmaking.

3.3. Dit betekent het volgende voor deze zaak. De minister heeft het Lob-verzoek allereerst niet mogen afwijzen om de reden dat [appellant] geen belang heeft gesteld. Voorts heeft de minister het Lob-verzoek niet mogen afwijzen met een enkele verwijzing naar twee relatieve uitzonderingsgronden in artikel 8, tweede lid, van de Lob. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting toegelicht dat [appellant] niet is gevraagd het Lobverzoek te specificeren, dat geen zoekslag heeft plaatsgevonden naar de verzochte documenten en dat evenmin een belangenafweging is gemaakt. Zonder kennisname van de gevraagde documenten heeft de minister niet kunnen beoordelen óf zich een relatieve uitzonderingsgrond voordoet en waarom het met die uitzonderingsgrond te beschermen belang zwaarder weegt dan het algemene of publieke belang van openbaarmaking van informatie. Omdat de minister die beoordeling zonder kennisname van de verzochte documenten niet heeft kunnen maken, heeft ook het Gerecht de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar niet inhoudelijk kunnen beoordelen zonder eerst via een geheimhoudingsprocedure kennis te nemen van de verzochte documenten. Het betoog slaagt.

4. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar vernietigen en de minister opdragen binnen drie maanden reëel op het bezwaarschrift van 5 januari 2023 te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

I. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba

van 25 oktober 2023 in zaak nr. AUA202301786;

II. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;

III. vernietigt de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar van de minister van Justitie en Sociale Zaken;

IV. draagt de minister van Justitie en Sociale Zaken op binnen drie maanden reëel op het bezwaarschrift van [appellant] van 5 januari 2023 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;

V. gelast dat het Land Aruba aan [appellant] het door hem voor

de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde

griffierecht van Afl. 100,- vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.

w.g. Bel

voorzitter

w.g. Van der Heide

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.

Artikel delen