14/04305
Mr. P. Vlas
Zitting, 26 juni 2015
Conclusie inzake:
de rechtspersoon naar buitenlands recht OOO Promneftstroy, gevestigd te Moskou (Russische Federatie)
(hierna: Promneftstroy)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht Yukos Capital S.à.R.L., gevestigd te Luxemburg (Luxemburg)
(hierna: Yukos Capital)
en
de rechtspersoon naar buitenlands recht Glendale Group Limited, gevestigd te Road Town (Britse Maagdeneilanden)
(hierna: Glendale)
In deze zaak staat centraal de vraag of een Russische vennootschap die in Rusland failliet is verklaard en na de beëindiging van het faillissement is opgehouden te bestaan, in Nederland nog als bestaand kan worden aangemerkt, omdat de beëindiging van haar bestaan een rechtsgevolg is van het Russische faillissement dat krachtens het territorialiteitsbeginsel in Nederland niet wordt erkend.
1.1In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.n
Zie rov. 3.1 van het thans in cassatie bestreden arrest van het hof Amsterdam van 13 mei 2014.
1.2Bij verzoekschrift van 9 augustus 2007 heeft Yukos Capital de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam verzocht haar verlof te verlenen om ten laste van Yukos Oil beslag te leggen op de door deze gehouden aandelen in het kapitaal van Yukos Finance B.V. te Amsterdam (hierna: Yukos Finance). Bij verzoekschrift van 13 augustus 2007 heeft Glendale hetzelfde gedaan, met dien verstande dat zij tevens verlof heeft gevraagd om ten laste van Yukos Oil beslag te leggen op, kort gezegd, vorderingen van Yukos Oil op Yukos Finance alsmede op aan Yukos Oil toebehorende roerende zaken (niet registergoederen) die onder Yukos Finance mochten berusten. De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof op 9 augustus 2007 respectievelijk 14 augustus 2007 verleend.
1.3Op 10 augustus 2007 respectievelijk 14 augustus 2007 hebben Yukos Capital en Glendale voormelde beslagen gelegd. Op 17 augustus 2007 hebben zij deze beslagen aan Yukos Oil doen overbetekenen althans getracht dat te doen.
1.4Op 20 augustus 2007 heeft [betrokkene 1] de door Yukos Oil gehouden aandelen in Yukos Finance verkocht aan Promneftstroy. De tot levering van deze aandelen strekkende notariële akte is op 10 september 2007 verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam.
1.5Bij vonnis van 15 november 2007 heeft de rechtbank te Moskou beslist dat het faillissement van Yukos Oil is geëindigd. Dat vonnis is door de curator op 21 november 2007 ingeschreven in het daartoe bestemde Russische register.
1.6Bij dagvaarding van 24 januari 2008 is Glendale bij de rechtbank Amsterdam een procedure tegen Yukos Oil gestart. Yukos Capital heeft hetzelfde gedaan bij dagvaarding van 30 juni 2008. Glendale heeft van Yukos Oil de betaling van (afgerond) RUR 46,3 miljard gevorderd. Yukos Capital heeft van Yukos Oil de betaling van (afgerond) $ 355 miljoen en RUR 79,3 miljard gevorderd. In beide procedures heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 9 juni 2010 Promneftstroy als tussenkomende partij toegelaten.
1.7In de procedure tussen Glendale en Yukos Oil heeft Promneftstroy als tussenkomende partij bij incidentele conclusie primair gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart tot kennisneming van de door Glendale ingestelde vordering jegens Yukos Oil en subsidiair tot niet-ontvankelijkverklaring van Glendale in haar vordering jegens Yukos Oil. Promneftstroy heeft daartoe kort gezegd de vervallenverklaring althans opheffing van de door Yukos Oil respectievelijk Glendale ten laste van Yukos Oil gelegde conservatoire beslagen gevorderd, en zich voorts op het standpunt gesteld dat het onmogelijk is om in Nederland tegen een niet (meer) bestaande rechtspersoon te procederen en te executeren.
1.8Bij vonnis in het incident van 4 juli 2012 heeft de rechtbank Amsterdamn
Rb. Amsterdam 4 juli 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX2974, JOR 2012/338, m.nt. P.M. Veder.
1.9In de procedure tussen Yukos Capital tegen Yukos Oil heeft Promneftstroy als tussenkomende partij bij incidentele conclusie hetzelfde gevorderd als in de zaak van Glendale tegen Yukos Oil. Bij vonnis in het incident van 4 juli 2012 heeft de rechtbank op dezelfde wijze beslist als in de laatstgenoemde zaak.
1.10Promneftstroy heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen in het incident van 4 juli 2012, waarbij zij zich in de kern op het standpunt heeft gesteld dat in Nederland tegen een niet bestaande rechtspersoon (Yukos Oil) niet kan worden geprocedeerd noch een executoriale titel kan worden verkregen en dat het faillissementsrechtelijke territorialiteitsbeginsel, zo al van toepassing, daaraan niet kan afdoen. Dit betekent volgens Promneftstroy dat de door Glendale en Yukos Capital gelegde beslagen zijn vervallen en de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. De door de rechtbank genoemde bijzondere omstandigheden, voor zover feitelijk al juist, leiden volgens Promneftstroy niet tot een andere conclusie.
1.11Het hof Amsterdam heeft de nagenoeg gelijkluidende grieven in beide zaken gezamenlijk behandeld en heeft bij tussenarrest van 13 mei 2014 de bestreden vonnissen bekrachtigd.n
Hof Amsterdam 13 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1755, JOR 2015/49, m.nt. C.G. van der Plas. Bij herstelarrest van 27 mei 2014 is in de kop van het arrest een verbetering aangebracht ten aanzien van het kantooradres van de advocaat van Promneftstroy.
1.12Vanwege het principiële karakter van de zaak heeft het hof bepaald dat van zijn tussenarrest beroep in cassatie kan worden ingesteld (rov. 3.12).
1.13Promneftstroy heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het tussenarrest van het hof in beide zaken. Yukos Capital en Glendale hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Partijen hebben de zaak door hun advocaten schriftelijk doen toelichten en daarna gerepliceerd en gedupliceerd.
2.1Het cassatiemiddel bestaat, na een inleiding, uit vier klachten die uiteenvallen in verschillende subonderdelen. Het middel richt zich tegen rov. 3.4, 3.7, 3.8 en 3.9 van het bestreden arrest. Kort weergegeven betoogt het middel in onderdeel 1 dat het hof in rov. 3.4 een op zichzelf niet onjuiste samenvatting van de centrale stelling van Promneftstroy heeft gegeven, maar dat essentiële stellingen van Promneftstroy zijn gepasseerd. Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.8 dat het ophouden te bestaan van Yukos Oil een rechtsgevolg van het Russische faillissement is. Onderdeel 3 is gericht tegen rov. 3.7 en betoogt dat het oordeel dat de ‘b-regel’ van het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2013 van toepassing is, onjuist althans ontoereikend is gemotiveerd. Onderdeel 4 keert zich tegen rov. 3.9, waarin het hof heeft overwogen dat Promneftstroy als tussenkomende partij opkomt voor haar eigen belangen en zich niet erop kan beroepen dat Yukos Oil niet de mogelijkheid heeft zich tegen de vorderingen van Glendale en Yukos Capital te verweren. Volgens het onderdeel is dit oordeel onjuist en/of onbegrijpelijk.
2.2De klachten kunnen gezamenlijk worden behandeld. De kern van het onderhavige geding betreft de vraag of Yukos Oil met het oog op het verhaal voor de vorderingen van Glendale en Yukos Capital geacht moet worden nog te bestaan, ondanks het feit dat Yukos Oil naar Russisch recht per 21 november 2007 is opgehouden te bestaan. In wezen betreft het hier een kwalificatieprobleem. Moet het ophouden te bestaan van Yukos Oil worden gerekend tot de rechtsgevolgen van het in Rusland uitgesproken faillissement van deze vennootschap, zodat de kwestie wordt beheerst door de regels van het Nederlandse internationaal privaatrecht ten aanzien van de erkenning van in het buitenland uitgesproken faillissementen? Of betreft het hier een kwestie van vennootschaps- en rechtspersonenrecht, waarop van toepassing is het recht in overeenstemming waarmee Yukos Oil is opgericht, in casu Russisch recht?
2.3In deze procedure staat vast dat het Moskow City Arbitrazh Court bij uitspraak van 15 november 2007 het faillissement van Yukos Oil heeft beëindigd en dat de curator de beëindiging van het faillissement op 21 november 2007 heeft doen inschrijven in het daartoe bestemde register, waarmee naar Russisch recht Yukos Oil is opgehouden te bestaan.n
Zie rov. 3.1 onder (e) en rov. 7 van het bestreden arrest; zie ook HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5630, NJ 2012/424, rov. 3.1, onder (ii).
2.4In het reeds genoemde arrest van 13 september 2013n
Zie over dit arrest ook A.J. Berends, Internationaal insolventierecht: wat is er nog over van het territorialiteitsbeginsel?, TvI 2014/33; T.M. Bos, JBPr 2014/16.
‘3.2.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3573, NJ 2009/456, geoordeeld dat, voor zover niet bij een Nederland bindende internationale regeling anders is bepaald, een in een ander land uitgesproken faillissement territoriale werking heeft, niet alleen in die zin (a) dat het daar op het vermogen van de gefailleerde rustende faillissementsbeslag niet mede omvat zijn in Nederland aanwezige baten, maar ook in dier voege (b) dat de rechtsgevolgen die door het faillissementsrecht van dat andere land aan een faillissement worden verbonden, in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de (voormalige) gefailleerde. (c) Aan de werking in Nederland van andere gevolgen van een in het buitenland uitgesproken faillissement staat dit territorialiteitsbeginsel niet in de weg.
Deze regels, waarin de beslissing van een drietal eerdere arresten werd herhaald (respectievelijk HR 2 juni 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB3520, NJ 1968/16; HR 31 mei 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2091, NJ 1998/108 en HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2468, NJ 1999/316), brengen ten aanzien van een in het buitenland uitgesproken faillissement mee (aangenomen dat die uitspraak niet tot stand is gekomen op een wijze die in strijd is met de Nederlandse openbare orde, zie hierna in 3.3.4) dat de curator in dat faillissement in beginsel ook met betrekking tot in Nederland aanwezig vermogen dat tot de failliete boedel behoort – maar waarop het faillissementsbeslag niet rust –, beheers- en beschikkingshandelingen kan verrichten, mits de curator daartoe naar het recht van dat andere land (de lex concursus) bevoegd is (regel (c)). De buitenlandse curator kan derhalve, indien hij de bevoegdheid daartoe aan de lex concursus ontleent, de zich in Nederland bevindende vermogensbestanddelen vervreemden en de opbrengst daarvan ten goede laten komen aan de faillissementsboedel, met dien verstande dat ingevolge regel (a) tot aan het moment van levering gelegde beslagen moeten worden gerespecteerd, aangezien die vermogensbestanddelen niet onder het faillissementsbeslag vallen.
Regel (b) staat aan het vorenstaande niet in de weg. Om die regel tot zijn recht te laten komen is voldoende dat, zolang tijdens of na afloop van het faillissement vermogensbestanddelen toebehorend aan de (voormalige) gefailleerde in Nederland aanwezig zijn, onvoldane schuldeisers zich daarop kunnen verhalen. Regel (b) gaat niet zover dat die vermogensbestanddelen geheel buiten de normale afwikkeling van het buitenlandse faillissement zouden moeten blijven. Het territorialiteitsbeginsel verzet zich niet ertegen dat de beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar overgaat op de buitenlandse curator, zodat deze ook de in Nederland gelegen boedelbestanddelen – met respectering van daarop inmiddels gelegde beslagen – ten bate van de gezamenlijke schuldeisers te gelde kan maken’.
2.5Zoals gezegd, rijst de vraag of de beëindiging van het bestaan van Yukos Oil dient te worden beschouwd als een rechtsgevolg van het Russische faillissement dat in Nederland niet kan worden ingeroepen voor zover dit ertoe zou leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de (voormalige) gefailleerde (zie regel (b) van het arrest van 13 september 2013). Ik meen dat dit niet geval is en licht dit als volgt toe.
2.6Onbestreden is dat Yukos Oil is opgericht naar Russisch recht. Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt Yukos Oil beheerst door het Russische recht op grond van het in art. 10:118 BW neergelegde incorporatiestelsel. Dit recht is van toepassing op, kort gezegd, het bestaan, het inwendig bestel en het einde van Yukos Oil. In art. 10:119 BW is een (niet-limitatieve) opsomming gegeven van onderwerpen die vallen onder het bereik van het op een corporatie toepasselijke recht, waaronder de beëindiging van het bestaan van de corporatie (art. 10:119 sub f BW). Het incorporatierecht bepaalt de gronden waarop een corporatie kan worden ontbonden, de gevallen waarin een vereffenaar kan worden benoemd, het voortbestaan van een vennootschap in verband met de vereffening van haar vermogen, en de kwestie van het herleven van een ontbonden vennootschap in verband met vorderingen van gerechtigden op het batig saldo van de vennootschap.n
Zie P. Vlas, Rechtspersonen, Praktijkreeks IPR, deel 9, 2009, nr. 338-340; P. Vlas, Groene Serie Rechtspersonenrecht, art. 10:119 BW, aant. 11; Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2015/83.
2.7De beëindiging van het bestaan van Yukos Oil heeft plaatsgevonden nadat de Russische rechter het faillissement van Yukos Oil heeft beëindigd en nadat de curator dit vonnis heeft ingeschreven in het daartoe bestemde Russische register (zie hierboven onder 1.5). Strikt genomen is daarmee de beëindiging van het bestaan van Yukos Oil niet een rechtsgevolg van het faillissement, maar van de opheffing daarvan.n
Vgl. voor het Nederlandse recht art. 2:19 lid 1 onder c BW, waarin is bepaald dat een rechtspersoon wordt ontbonden na faillietverklaring door hetzij opheffing wegens gebrek aan baten, hetzij door insolventie. Zie ook B.F. Assink/W.J. Slagter, Compendium Ondernemingsrecht (Deel 1), 2013, § 21, p. 407.
2.8De toepassing van regel (b) leidt ertoe dat de onvoldane crediteuren verhaal kunnen nemen op het in Nederland gelegen vermogen van de (voormalige) gefailleerde. Een onvoldane crediteur is gerechtigd in Nederland de nodige rechtsmaatregelen tegen zijn (in het buitenland failliet verklaarde) debiteur te nemen en de mogelijkheden te benutten die het Nederlandse recht biedt voor het verhaal op het in Nederland gelegen vermogen van de debiteur. Maar gaat het territorialiteitsbeginsel zover dat in Nederland de beëindiging van het bestaan van de gefailleerde vennootschap volgens het op haar toepasselijke recht niet wordt aanvaard?n
Zie ook nr. 5 van de noot van P.M. Veder onder het vonnis van de rechtbank, JOR 2012/338, waar hij schrijft: ‘Maar ik vind het toch tamelijk ver gaan om het territorialiteitsbeginsel zo uit te leggen dat daaruit voortvloeit dat ook na afwikkeling van een faillissement in het buitenland, in Nederland een executoriale titel moet kunnen worden verkregen jegens de inmiddels niet meer bestaande voormalige failliet, die zich dan ook niet kan verweren, teneinde een schuldeiser in staat te stellen zich te verhalen op het in Nederland gelegen (inmiddels verkochte) vermogen van de voormalige failliet’. Ook C.G. van der Plas, JOR 2015/49, wijst er in nr. 9 van haar noot onder het arrest van het hof op dat het Russische recht beslissend is ‘zowel ten aanzien van het bestaan van Yukos Oil als ten aanzien van de mogelijkheden daartegen op te komen’ en dat sprake is van een ‘gekunsteldheid’ wanneer een procedure wordt gevoerd ‘tegen een naar het incorporatierecht niet bestaande rechtspersoon die hier – omwille van de onvoldane crediteuren – toch bestaat’.
2.9In dit verband is van belang na te gaan welk moment beslissend is voor de beantwoording van de vraag of Glendale en Yukos Capital de onderhavige procedure kunnen voeren tegen Yukos Oil. Ik herhaal (zie hierboven onder 1.3 t/m 1.6) dat Yukos Capital en Glendale op 10 augustus 2007 respectievelijk 14 augustus 2007 ten laste van Yukos Oil beslag hebben gelegd op de door Yukos Oil gehouden aandelen in het kapitaal van Yukos Finance. Op 20 augustus 2007 heeft [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van curator de door Yukos Oil gehouden aandelen in Yukos Finance verkocht aan Promneftstroy. De tot levering van deze aandelen strekkende notariële akte is op 10 september 2007 verleden ten overstaan van een notaris te Amsterdam. Op 15 november 2007 heeft de rechtbank te Moskou beslist dat het faillissement van Yukos Oil is geëindigd en dat vonnis is door de curator op 21 november 2007 ingeschreven in het daartoe bestemde register in Rusland, waarmee Yukos Oil per diezelfde datum als vennootschap is opgehouden te bestaan. Bij dagvaarding van 24 januari 2008 respectievelijk 30 juni 2008 hebben Glendale en Yukos Capital een bodemprocedure tegen Yukos Oil ingeleid. Voor de naar Nederlands recht als lex fori te beoordelen vraag inzake de processuele positie van Yukos Oil in het onderhavige geding, is het van belang om vast te stellen dat de bodemprocedure is ingeleid nadat Yukos Oil volgens het op haar toepasselijke Russische incorporatierecht is opgehouden te bestaan.
2.10Aangezien Yukos Oil volgens het Russische incorporatierecht niet meer bestond op het moment dat de bodemprocedure aanhangig werd gemaakt, ben ik van mening dat Yukos Oil daarin niet als procespartij kan worden betrokken. Yukos Oil kan in deze procedure niet als procespartij worden gedagvaard, laat staan verschijnen om verweer te voeren, aangezien zij non-existent is.n
Die non-existentie is ook onder ogen gezien door de rechtbank in de onderhavige zaak, zie rov. 4.6 van het vonnis van 4 juli 2012: ‘Promneftstroy heeft er terecht op gewezen dat onverkorte toepassing van het territorialiteitsbeginsel in dit geval leidt tot het – in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor – onwenselijke gevolg dat Yukos Oil zich tegen de vorderingen van Yukos Capital niet (meer) kan verweren’. De rechtbank is daaraan echter voorbijgegaan, omdat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden (zie de opsomming in rov. 4.6, onder a t/m j).
2.11De zaak zou anders liggen wanneer naar Russisch recht een vereffenaar zou zijn aangesteld ten behoeve van de boedel van de ontbonden vennootschap Yukos Oil. In dat geval zou de vereffenaar als procespartij in het geding kunnen worden gedagvaard. Daarvan is echter in het onderhavige geval geen sprake. Aangezien het faillissement van Yukos Oil is afgerond, is ook de faillissementscurator niet meer in beeld als mogelijke procespartij in dit geding.n
Zie HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5630, NJ 2012/424, rov. 4.1.3: ‘Uit het voorgaande volgt dat [betrokkene 1] door het verlies van de hoedanigheid van curator in het faillissement van Yukos Oil hangende het hoger beroep, de bevoegdheid heeft verloren in die hoedanigheid beroep in cassatie in te stellen. (…)’.
2.12Ook doet zich thans het geval niet voor dat Yukos Oil weliswaar bestond op het moment van het inleiden van de bodemprocedure maar in de loop van het geding ophield te bestaan. In een dergelijk geval is het niet ondenkbaar dat de gerechtelijke procedure tegen de rechtspersoon wordt voortgezet, waarbij ik opmerk dat daarbij behalve het procesrecht (art. 225 Rv) ook van belang is hetgeen hierover in het incorporatierecht is bepaald.n
Vgl. voor het Nederlandse recht: HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, RvdW 2013/173, rov. 3.3.4; conclusie A-G Timmerman, ECLI:NL:PHR:2004:AO2779, nr. 2.1-2.5, vóór HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2779, NJ 2004/330. Zie voor gevallen waarin een buitenlandse vennootschap als eisende partij is opgehouden te bestaan: Hof Amsterdam, 17 juli 2003, NIPR 2005/339 (Luxemburgse vennootschap in appel niet ontvankelijk, nu zij naar Luxemburgs recht is ontbonden); Rb. ’s-Gravenhage 7 februari 2001, NIPR 2001/293 (Duits recht van toepassing op de vraag of een Duitse Kommanditgesellschaft moet worden aangemerkt als een niet of niet meer bestaande rechtspersoon); Rb. Arnhem 24 september 2003, NIPR 2004/342 (Engels recht van toepassing op de vraag of een Engelse vennootschap heeft opgehouden te bestaan en of zij een vordering in rechte kan instellen). Zie o.a. HR 13 november 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC3826, NJ 1988/941, m.nt. W.L. Haardt; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/49.
2.13Ik kom tot de slotsom dat in Nederland tegen de niet meer bestaande vennootschap Yukos Oil geen gerechtelijke procedure kan worden gevoerd. De eiser die een spookpartij in rechte betrekt (in dit geval: een rechtens niet (meer) bestaande buitenlandse vennootschap), is niet ontvankelijk.n
Zie HR 20 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2145, NJ 1996/749; conclusie A-G Strikwerda, ECLI:NL:PHR:2007:BA2925, nr. 10, vóór HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2925, RvdW 2007/559; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/60, die erop wijzen dat de beoordeling van de hoedanigheid van een procespartij van openbare orde is; Assink/Slagter, a.w., (Deel 1), 2013, § 7, p. 161. Zie voorts in algemene zin: R.P. Cleveringa, Spookpartijen, Mededelingen KNAW, nieuwe reeks, deel 30, no. 3, 1967, p. 88 e.v.
2.14Uit het voorgaande volgt dat de beslissing van het hof in het thans bestreden arrest geen stand zal kunnen houden. De daartegen gerichte klachten van het cassatiemiddel, in het bijzonder de onderdelen 2 en 3, zijn dan ook terecht voorgesteld. Bij deze stand van zaken behoeft onderdeel 1 over de miskenning door het hof van de grondslagen van de incidentele vorderingen van Promneftstroy geen bespreking. Hetzelfde geldt voor onderdeel 4 dat zich keert tegen het oordeel van het hof dat Promneftstroy zich als tussenkomende partij niet met vrucht erop kan beroepen dat Yukos Oil niet de mogelijkheid heeft zich tegen de vorderingen van Glendale en Yukos Capital te verweren.
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot niet ontvankelijkverklaring van Glendale en Yukos Capital in hun vorderingen jegens Yukos Oil.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G