PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03485
Zitting 9 juni 2023
CONCLUSIE
T. Hartlief
In de zaak
Liander N.V. (hierna: ‘Liander’)
tegen
Krinkels B.V. (hierna: ‘Krinkels’)
Deze zaak gaat over beweerdelijke schade aan een kabel van netwerkbeheerder Liander die volgens Liander is ontstaan bij grondroerderswerkzaamheden van aannemer Krinkels. Liander heeft vergoeding van deze schade gevorderd van Krinkels. Volgens Liander heeft Krinkels zich niet gehouden aan de Richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase (hierna: ‘Richtlijn CROW 500’). De kantonrechter heeft de vordering van Liander afgewezen. Het hof heeft dat oordeel bekrachtigd. Volgens het hof is niet komen vast te staan dat Krinkels onzorgvuldig heeft gehandeld. In cassatie valt Liander dat oordeel aan.
1.1In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.n
Dit feitenoverzicht, inclusief de opgenomen citaten, is met enkele redactionele aanpassingen ontleend aan het bestreden arrest, hof Arnhem-Leeuwarden 21 juni 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5225, rov. 4.1.-4.9.
1.2Liandern
Het hof heeft bij de weergave van de partijnamen in het bestreden arrest abusievelijk “Liander B.V.” opgenomen (p. 1), waar het hof kennelijk heeft bedoeld “Liander N.V.”.
1.3Krinkels is een landelijk opererende aannemer van werken met betrekking tot ontwerp, aanleg en beheer van openbare ruimte. Zij heeft in opdracht van het Waterschap Zuiderzeeland beschoeiing aangebracht aan de Bosruitertocht in Zeewolde.
1.4Van 18 oktober 2017 tot en met 23 november 2017 zijn door Krinkels grondroerende werkzaamheden uitgevoerd op de locatie Bosruiterweg bij de oever van de Bosruitertocht in Zeewolde.
1.5Op deze werkzaamheden is Richtlijn CROW 500 van toepassing.
Richtlijn CROW 500 houdt onder meer het volgende in:n
De hierna opgenomen passages uit Richtlijn CROW 500 zijn terug te lezen in producties A11-A12 die in hoger beroep bij de akte overlegging producties van Liander zijn overgelegd. Vergelijk ook productie A10 die eveneens bij deze akte is overgelegd.
“(…)
Kabel of leiding NIET gevonden
Kan een kabel of leiding niet in het zoekgebied worden gevonden, dan moeten er aanvullende acties worden uitgevoerd. Hiervoor zijn de volgende mogelijkheden:
- verder zoeken tot 1 meter aan weerszijden van de theoretische ligging, ook wanneer daarmee de grens buiten het zoekgebied van de grondroering komt, of;
- werken zoals in een risicogebied, zie kennisthema Grondroeren nabij kabels en leidingen, of;
- in contact treden met de netbeheerder. De netbeheerder komt met een passende oplossing om de grondroering uit te kunnen voeren. Het kan nodig zijn dat de netbeheerder de kabel of leiding lokaliseert. Blijkt het een afwijkende situatie te zijn, handel dan zoals omschreven in kennisthema Afwijkende situatie.
(…)
Om tijdens het grondroeren schade aan kabels en leidingen te voorkomen, wordt een risicogebied geïntroduceerd. Binnen het risicogebied zal de werkmethode van grondroeren aangepast moeten worden. Buiten het risicogebied mag de grond zonder extra voorzorgsmaatregelen worden geroerd.
Risicogebied
Het gebied nabij een kabel of leiding, waarbinnen de grond niet zonder meer geroerd mag worden, is het risicogebied. Binnen het risicogebied is de grondroerder verplicht ervoor te zorgen dat de grondroering veilig wordt uitgevoerd zonder schade aan de aanwezige kabels en leidingen.
Afbakening van het risicogebied
- Het gebied 1,00 meter (links-rechts) uit de buitenkant en 0,50 meter boven de buitenkant van de kabel of leiding, waarvan de werkelijke ligging bepaald (en in het veld gemarkeerd) is.
- Het gehele graafprofiel als aanwezige kabels en leidingen niet vooraf zijn gelokaliseerd.
Werkmethoden binnen het risicogebied
Grondroeren binnen het risicogebied is mogelijk door de diverse lokalisatiemethoden (bijvoorbeeld voorsteken en scannen) te combineren met het grondroeren. (…)”
1.7Voorafgaand aan de werkzaamheden heeft Krinkels op 10 oktober 2017 een graafmelding, een zogeheten Kabels en Leidingen Informatie Centrum-melding (hierna: ‘KLIC-melding’), gedaan met betrekking tot grondroerende werkzaamheden.
Door Liander is op 10 oktober 2017 in reactie op deze KLIC-melding onder meer aangegeven dat in de graaflocatie een gasleiding hoge druk en een middenspanningskabeln
Volgens openbare bronnen is een middenspanningskabel een elektriciteitskabel met een bepaald spanningsniveau. De hierna opgenomen passages uit de reactie van Liander van 10 oktober 2017 zijn terug te lezen in productie 1 die bij conclusie van antwoord van Krinkels is overgelegd.
“Aanwezigheid kabels en leidingen
(...) Op de bijgevoegde tekening(en) is aangegeven waar de kabels en leidingen zich bevinden. De tekeningen zijn uitsluitend gebaseerd op de leggingsgegevens voor zover die bij ons bekend zijn. De exacte ligging, zowel in horizontale (x,y) als verticale (z) richting, kan door tal van oorzaken, waar op wij geen invloed hebben, afwijken. Het is belangrijk dat u altijd de exacte ligging lokaliseert (...).
Eis Voorzorgsmaatregel
Indien is aangegeven dat er een 'Eis Voorzorgsmaatregel' van toepassing is [zoals het hof in rov. 4.7., dat ditzelfde citaat bevat, heeft opgemerkt, is in het desbetreffende vakje in de brief kortweg vermeld ‘Nee’, A-G], dan bent u verplicht minimaal drie werkdagen voordat u begint contact met ons op te nemen.
(…)
Veilig werken
Om een veilige uitvoering van uw werkzaamheden te bevorderen, verwijzen wij u naar de CROW-publicatie 500 'Schade voorkomen aan kabels en leidingen'. (…) De CROW publicatie 500 is van toepassing op het gehele graafproces.
Als u de kabel of leiding niet kunt vinden, dan kunt u contact met ons opnemen. Onze medewerker Schadepreventie helpt u die kabel of leiding te lokaliseren.(…)"
1.9Volgens de tekeningen van Liander liep de middenspanningskabel evenwijdig aan de weg.n
Ik begrijp het hof zo dat het met “weg” in rov. 4.8. heeft bedoeld te verwijzen naar de Bosruiterweg. Uit openbare bronnen volgt dat de Bosruiterweg haaks op de Bosruitertocht staat en de Bosruitertocht met een brug kruist. Zie randnummer 1.4. Volgens openbare bronnen is een spuitlans een pijp (waarmee een spuit kan worden vastgehouden). Liander heeft tegen dit feitelijk oordeel een klacht gericht (subonderdeel 2.7).
1.10Op 17 december 2017 is een storing opgetreden. Liander heeft de kabel aan weerszijden van de watergangn
Ik begrijp het hof zo dat het met “watergang” in rov. 4.9. heeft bedoeld te verwijzen naar de watergang van de Bosruitertocht. Zie randnummer 1.4.
2.1Liander heeft Krinkels op 25 januari 2020 voor de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland gedagvaard en schadevergoeding gevorderd. Liander heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat Krinkels onrechtmatig heeft gehandeld doordat bij het aanbrengen door Krinkels van beschoeiing een paal een middenspanningskabel heeft geraakt. Krinkels is daarom volgens Liander gehouden de (objectieve) kosten voor herstel van de kabel te vergoeden, die Liander heeft begroot op € 15.678,24.
De kantonrechter heeft de vordering van Liander afgewezen bij vonnis van 21 oktober 2020.n
Rb. Midden-Nederland (ktr.) 21 oktober 2020, zaak-/rolnummer 8336216 / MC EXPL 20-1113 (niet gepubliceerd).
- Liander heeft haar stelling dat Krinkels onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor schade heeft veroorzaakt onvoldoende onderbouwd (rov. 4.1.);
- Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Krinkels niet in strijd met Richtlijn CROW 500 gehandeld, nu zij (1) een KLIC-melding heeft gedaan, (2) voorafgaand aan de uitvoering van de graafwerkzaamheden geprobeerd heeft de kabel te lokaliseren, (3) toen dat niet lukte, conform Richtlijn CROW 500 aanvullende actie heeft ondernomen en er daarbij voor heeft gekozen om te werken als in een risicogebied, (4) daartoe niet machinaal maar met een spuitlans heeft gewerkt en (5) ook tijdens en na afloop van de graafwerkzaamheden heeft geprobeerd de kabel te lokaliseren maar daarin niet is geslaagd (rov. 4.2.);
- Krinkels heeft door haar handelswijze voldoende maatregelen genomen om de schade te voorkomen, en dat zij er niet in is geslaagd de middenspanningskabel te lokaliseren, maakt dat niet anders (rov. 4.2.);
- Het beroep van Liander op de omkeringsregel faalt en Liander heeft het causaal verband tussen de werkzaamheden van Krinkels en de schade aan de kabel onvoldoende onderbouwd (rov. 4.3.).
Hoger beroep
2.3Liander heeft op 14 januari 2021 bij het hof Arnhem-Leeuwarden hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 oktober 2020.n
Liander heeft voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor (objectieve) herstelkosten haar eis niet gewijzigd in hoger beroep. Het petitum van de dagvaarding in hoger beroep en van de memorie van grieven wijkt enkel op detailpunten af van het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg en die zijn niet van belang voor de bespreking van de klachten in cassatie.
2.4Het hof heeft in zijn arrest van 21 juni 2022, het bestreden arrest, het vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen en geoordeeld.
Het hof heeft eerst geconstateerd dat Liander in hoger beroep om een integrale herbeoordeling van haar vordering heeft gevraagd.n
Rov. 6.1. van het bestreden arrest. Rov. 6.2. van het bestreden arrest.
“6.3. Bij gebreke van een concrete wettelijke normering van de door grondroerders in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm, komt bij de invulling van die norm groot gewicht toe aan de per 1 januari 2017 geldende CROW 500.
6.4.De CROW 500 vormt de weerslag van de binnen de beroepsgroep geldende opvattingen omtrent zorgvuldig handelen. Het is voor de graafpraktijk van groot belang dat duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de betrokkenen (grondroerders en netbeheerders) hun zorgplicht moeten naleven. De rechter dient daarom bij de invulling van de zorgplicht in beginsel aan te sluiten bij deze Richtlijn.n
Het hof heeft hier in een voetnoot verwezen (“Vgl.”) naar HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), en daarbij vermeld: “Dit arrest betrof (onder meer) de toepassing van de CROW 250.”.
Het hof is daarna aan de beoordeling van de voorliggende zaak toegekomen. Het hof heeft daarbij allereerst overwogen dat de inhoud van Richtlijn CROW 500 en het feit dat de kabel van Liander niet door Krinkels is gelokaliseerd niet noodzakelijkerwijs een schending van een zorgplicht meebrengen:
“6.5. Krinkels zou volgens Liander om te beginnen niet hebben voldaan aan haar zorgplicht, doordat Krinkels de kabel niet heeft weten te lokaliseren. Liander miskent met dit verwijt echter dat, anders dan op grond van de voorganger van deze richtlijn – dit was de CROW 250 – de CROW 500 geen resultaatsverplichting behelst om de op de tekening van de netbeheerder aangegeven kabels te vinden (‘de lokaliseerplicht’) en de netbeheerder te informeren wanneer de kabel niet gevonden kan worden. De jurisprudentie waarop Liander zich in dit verband baseert maakt dit niet anders, nu de betreffende arresten zijn gewezen onder het regiem van de CROW 250 en die jurisprudentie in zoverre niet kan dienen ter onderbouwing van Lianders stelling dat Krinkels onzorgvuldig heeft gehandeld.”
Hierna heeft het hof Richtlijn CROW 500 zo uitgelegd dat Richtlijn CROW 500 bepaalt dat aanvullende acties moeten worden uitgevoerd als een kabel niet kan worden gelokaliseerd en dat Richtlijn CROW 500 in dit verband alternatieve mogelijkheden voorschrijft, waaronder het werken zoals in een risicogebied. Volgens het hof heeft Liander niet betwist dat Krinkels voor dat laatste heeft gekozen. Richtlijn CROW 500 verplicht grondroerders volgens het hof dus niet altijd om aanwezige kabels te hebben gelokaliseerd voordat de grondroerder kan beginnen met zijn werkzaamheden. Het hof heeft in deze overwegingen een groot belang toegekend aan de bewoordingen van Richtlijn CROW 500 en geoordeeld dat Liander te weinig feitelijkheden heeft gesteld voor een andere uitleg van Richtlijn CROW 500:
“6.6. Voor de invulling van de zorgplicht die rustte op Krinkels moet worden aangesloten bij de CROW 500. Ingeval een kabel of leiding niet kan worden gelokaliseerd, schrijft de CROW 500 voor dat er aanvullende acties moeten worden uitgevoerd. Daartoe bestaan drie mogelijkheden: verder zoeken tot 1 meter aan weerszijden van de theoretische ligging, werken zoals in een risicogebied of contact opnemen met de netbeheerder. Blijkens de formulering betreffen dit alternatieve mogelijkheden tot aanvullende actie, die de grondroerder ter beschikking staan ingeval van het niet kunnen vinden van een kabel of leiding. Dit alles is een kwestie van uitleg, waarbij het hof naar vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval in aanmerking heeft genomen. Het heeft daarbij groot belang toegekend aan de bewoordingen van de CROW 500, vanwege de strekking en functie ervan als weerslag van de binnen de beroepsgroep geldende opvattingen omtrent zorgvuldig handelen voor alle bij graafwerkzaamheden betrokkenen en de daaruit voortvloeiende noodzaak van een eenvormige uitleg. Liander heeft ook te weinig feitelijkheden voor een andersluidende lezing gesteld.
6.7.Krinkels heeft ervoor gekozen te werken als in een risicogebied, hetgeen door Liander niet is betwist. De CROW 500 schrijft voor dat binnen het risicogebied de grondroerder is verplicht ervoor te zorgen dat de grondroering veilig wordt uitgevoerd zonder schade aan de aanwezige kabels en leidingen.
6.8.Anders dan Liander heeft betoogd, is hiermee uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid grondroerderswerkzaamheden te verrichten zonder dat aanwezige kabels vooráfgaand aan die werkzaamheden zijn gelokaliseerd. Bij de omschrijving van werkmethoden binnen het risicogebied is bovendien nog eens uitdrukkelijk opgenomen dat grondroeren binnen het risicogebied mogelijk is door lokalisatiemethoden te combineren met het grondroeren.”
Na deze overwegingen heeft het hof geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat Krinkels in afwijking van de tekst van Richtlijn CROW 500 gehouden was een dwingende rangorde binnen de hiervoor genoemde mogelijkheden voor aanvullende acties te volgen. Volgens het hof heeft Liander dat onvoldoende onderbouwd gesteld. Het enkele verwijt dat Liander niet is gebeld, is volgens het hof onvoldoende om onzorgvuldig handelen aan te nemen:
“6.9. Liander heeft voorts de opvatting ingang willen doen vinden dat ingeval van niet-lokalisering, de grondroerder enkel de keuze heeft de netbeheerder te bellen, ofwel ‘het goed op te lossen’ in de zin dat geen schade wordt toegebracht aan kabels en leidingen.
6.10.Liander verwijt Krinkels in dit verband de netbeheerder niet te hebben gebeld. Zij heeft echter onvoldoende onderbouwd gesteld, noch is anderszins gebleken, dat in afwijking van de tekst van de Richtlijn de grondroerder gehouden zou zijn een dwingende rangorde binnen de geboden mogelijkheden te volgen. Gezien de heldere bewoordingen waarmee in de CROW 500 uitdrukkelijk drie keuzemogelijkheden zijn geschetst die de grondroerder ter beschikking staan ingeval een kabel niet kan worden gelokaliseerd, kan het enkele verwijt dat de netbeheerder niet is gebeld de gestelde onzorgvuldigheid niet schragen.”
Vervolgens heeft het hof overwogen dat in een geval waarin de grondroerder op een volgens Richtlijn CROW 500 voorgeschreven wijze heeft gekozen om te werk te gaan zoals in een risicogebied de bewoordingen van Richtlijn CROW 500 onvoldoende steun bieden voor de vestiging van aansprakelijkheid enkel op grond van het feit dat schade is toegebracht aan een niet-gelokaliseerde kabel. Liander heeft volgens het hof onvoldoende gesteld om aansprakelijkheid van Krinkels aan te kunnen nemen:
“6.11. Het hof begrijpt het betoog van Liander vervolgens zo dat op grond van de CROW 500 bij grondroeren weliswaar niet-vooraf lokaliseren (dan toch) zou zijn toegestaan, maar dat de zorgplicht enkel zou inhouden ‘het niet veroorzaken van schade’ en in zoverre een resultaatsverplichting zou behelzen. Met het enkele veroorzaken van schade zou daarmee aansprakelijkheid zijn gegeven. De feitelijke toedracht van de beschadiging zou daarmee niet ter zake doen, reden waarom – zo begrijpt het hof – Liander de gestelde schade pas van enige onderbouwing heeft voorzien door overlegging van producties ten behoeve van de mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling zijn deze producties toegelicht en door Krinkels gemotiveerd betwist.
6.12.Het hof volgt Liander niet in haar interpretatie van de Richtlijn en evenmin – deels in het verlengde van die interpretatie – in haar opvatting over de reikwijdte van haar stelplicht ter zake aansprakelijkheid van grondroerders voor schade aan leidingen als gevolg van schending van een zorgvuldigheidsnorm.
6.13.De bewoordingen van de CROW 500 – zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.5. – bieden in samenhang bezien geen, althans onvoldoende, steun aan de stelling van Liander dat de grondroerder reeds aansprakelijk zou zijn op de enkele grond dat schade is toegebracht aan niet-gelokaliseerde kabels en leidingen, ondanks dat is gewerkt op de volgens de Richtlijn voorgeschreven wijze, waarbij de grondroerder een drietal keuzemogelijkheden is gelaten en Krinkels er in deze zaak voor heeft gekozen bij de grondroering te werk te gaan als in een risicogebied.
Liander schiet derhalve reeds in die zin tekort in haar stelplicht. De CROW 500 behelst geen risicoaansprakelijkheid, ook niet de facto zoals door Liander bepleit.
De schriftelijke verklaring die Liander in dit verband heeft overgelegd van een lid van de werkgroep die de CROW 500 heeft opgesteld – nog daargelaten de waarde die daaraan kan worden gehecht bij de noodzakelijkerwijs meer objectief te bepalen betekenis van de Richtlijn, vergelijk rechtsoverweging 6.6. – biedt ook, evenals de door Krinkels ingebrachte verklaringen van twee andere leden van de werkgroep, geen (onverdeelde) steun aan de interpretatie van Liander.”
Verder heeft het hof geoordeeld dat Liander onvoldoende heeft onderbouwd dat Krinkels onzorgvuldig heeft gehandeld door bij haar werkzaamheden een spuitlans te hanteren zonder T-stukn
Volgens openbare bronnen is een T-stuk een verbindingsstuk dat zorgt voor een vertakking.
“6.15. Waar Liander ten slotte nog heeft gesteld dat Krinkels bij haar werkzaamheden in het risicogebied onzorgvuldig zou zijn geweest door de spuitlans te hanteren zonder T-stuk, heeft zij in het licht van de gemotiveerde betwisting door Krinkels ter zake onvoldoende onderbouwd waarom Krinkels’ werkwijze als onzorgvuldig zou hebben te gelden. Het hof komt tot dit oordeel nog daargelaten de erkenning door Liander in eerste aanleg dat de gebruikte spuitlans het juiste gereedschap betreft en daargelaten het (afdoende weersproken) commentaar van de zijde van Liander op de wijze waarop een grondmedewerker (dhr. (…)) náderhand (vergeefs) heeft geprobeerd te achterhalen waar de kabel zich bevindt, zoals te zien op een opname van Krinkels. Bovendien heeft [betrokkene 1]n
[betrokkene 1] is een “medewerker juridische afdeling” die tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gemachtigd was door Liander. Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 1.
Het hof heeft daarna geconcludeerd dat Liander onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een zorgvuldigheidsnorm is overtreden en dat de andere grieven en stellingen van Liander daarom geen bespreking behoeven:n
Zie ook rov. 3.2. van het bestreden arrest.
“6.16. Het hof concludeert dat Liander – mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door Krinkels – onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat Krinkels als grondroerder enige zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Reeds daarom zijn haar vorderingen niet toewijsbaar en hoeven haar grieven en stellingen (voor het overige) bij gebrek aan belang geen (verdere) bespreking.”
Ten slotte heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.n
Rov. 6.17. en het dictum onder rov. 7. van het bestreden arrest.
Cassatieberoep
2.13Bij procesinleiding van 21 september 2022 heeft Liander, tijdig, cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van 21 juni 2022. Krinkels heeft verweer gevoerd en haar standpunten schriftelijk toegelicht. Liander heeft gerepliceerd.
3.1Het cassatiemiddel bestaat uit een inleiding (deel 1), die geen klachten bevat, een onderdeel met klachten (deel 2), dat welbeschouwd uiteenvalt in acht subonderdelen, met randnummers 2.1-2.8, en een ongenummerde voortbouwklacht die is opgenomen na subonderdeel 2.8. De subonderdelen 2.3, 2.5 en 2.6 bestaan elk (onder meer) uit een aantal met Romeinse cijfers aangeduide randnummers die (meerdere) klachten bevatten.
3.2Voordat ik toekom aan de bespreking van de verschillende subonderdelen, licht ik kort de inhoud van Richtlijn CROW 500 op enkele onderdelen toe. Ik doe dat alleen omwille van de leesbaarheid en het goede begrip van deze conclusie. Op de vraag in hoeverre een feitenrechter in een zaak de inhoud van Richtlijn CROW 500 moet vaststellen, ga ik bij de bespreking van subonderdeel 2.2 in (zie randnummer 3.10 hierna).
3.3Uit de tekst van Richtlijn CROW 500 kan een plicht om leidingen en kabels te lokaliseren worden afgeleid die geldt voor de ontwerpfase van de voorbereiding van de graafwerkzaamheden én een lokaliseerplicht die geldt voor de uitvoering van de graafwerkzaamheden.n
Randnummer 3.40 van de conclusie van A-G Rank-Berenschot (ECLI:NL:PHR:2021:299) voor HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1598, RvdW 2021/1045 en TBR 2022/18 m.nt. A.M. Klunne ([…] BV/Liander). Zie hof Den Haag 5 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:422 (Evides NV/Visser & Smit Hanab BV), rov. 3.2, onder het vetgedrukte “Lokaliseren”. Zie Rb. Rotterdam 19 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8576 (Breedband Drechtsteden Groep BV/De Vries Werkendam BV), rov. 4.4., onder het vetgedrukte “Kabel of leiding NIET gevonden”. Zie ook rov. 4.5. van het bestreden arrest. Zie Rb. Rotterdam 19 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8576 (Breedband Drechtsteden Groep BV/De Vries Werkendam BV), rov. 4.4., onder het vetgedrukte “Hoofdstuk 4 grondroeren nabij kabels en leidingen”. Zie ook rov. 4.5. van het bestreden arrest.
3.4 Subonderdeel 2.1 richt zich tegen rov. 3.2., 6.5.-6.14., 6.16.-6.18. en het dictum. Dit subonderdeel voert aan dat het hof (i) heeft miskend dat Liander Krinkels heeft verweten dat zij in de ontwerpfase niet heeft gelokaliseerd, dat zij bij de uitvoering van het project als grondroerder in een risicogebied heeft gewerkt en daarbij schade aan Lianders kabel heeft veroorzaakt, en dat zij geen contact met Liander heeft opgenomen over het feit dat zij de kabel niet kon vinden en (ii) ten onrechte heeft nagelaten om het verwijt van Liander dat Krinkels in de ontwerpfase niet heeft gelokaliseerd te onderzoeken, terwijl dit een essentiële stelling is. Subonderdeel 2.1 bevat ook een voortbouwklacht.
3.5De klachten van subonderdeel 2.1 zijn tevergeefs voorgesteld. Van een miskenning van verwijten van Liander en het niet-onderzoeken van een essentiële stelling over het lokaliseren is geen sprake. Het hof is ervan uitgegaan dat Liander Krinkels heeft verweten dat Krinkels de kabel van Liander voorafgaand aan grondroerderswerkzaamheden niet – dus ook niet in de ontwerpfase – heeft gelokaliseerd en toch aan de slag is gegaan met de grondroerderswerkzaamheden, dat het resultaatsverplichtingen voor Krinkels zijn om kabels te lokaliseren en om binnen een risicogebied bij de uitvoering van werkzaamheden geen schade aan kabels te veroorzaken, en dat Krinkels contact had moeten opnemen met Liander toen de kabel niet was gelokaliseerd (rov. 6.5.-6.14.). Gelet op de inhoud van de door Liander aangehaalde passages uit gedingstukken in feitelijke instantiesn
Zie voetnoten 62 en 63 van de procesinleiding, die verwijzen naar de dagvaarding in eerste aanleg, randnummer 5. (vergelijk ook randnummer 11.), de memorie van grieven, randnummers 28.-29. (vergelijk ook randnummers 8.-13., 37. en 42.), en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 4, laatste woordenblok, en p. 5, onderaan (vergelijk ook p. 6). Vergelijk ook conclusie van repliek van Liander, randnummers 5.-8.
3.6Wellicht is nog een (heel) welwillende lezing van subonderdeel 2.1 dat het de klacht bevat dat het hof zou hebben miskend dat Liander Krinkels heeft verweten dat Krinkels geen poging heeft gedaan om de kabel te lokaliseren in de ontwerpfase. Om misverstanden te voorkomen: dit is een ander verwijt dan het verwijt dat Krinkels de kabel in de ontwerpfase niet heeft gevonden. In deze welwillende lezing klaagt het subonderdeel (ook) erover dat het hof het volgens Liander gemaakte verwijt dat Krinkels de kabel in de ontwerpfase niet heeft geprobeerd te lokaliseren, heeft miskend, en dat het hof dat verwijt ten onrechte niet heeft onderzocht. Dat Liander dit verwijt aan Krinkels zou hebben gemaakt, mist echter feitelijke grondslag in de bestreden uitspraak en in de gedingstukken (art. 419 lid 2 Rv): het hof heeft de gedingstukken zo uitgelegd dat Liander Krinkels heeft verweten dat de kabel nooit is gelokaliseerd, ook niet in de ontwerpfase, en dat Krinkels toch haar werkzaamheden heeft uitgevoerd met beweerdelijk schade voor Liander als gevolg. Het hof heeft die stellingen kennelijk niet zo uitgelegd dat Liander Krinkels heeft verweten dat Krinkels ten onrechte in de ontwerpfase of later de kabel niet heeft geprobeerd te lokaliseren. Mijns inziens is dat gelet op het gehele partijdebat in feitelijke instanties geen onbegrijpelijke uitleg van de stellingen van Liander.n
Zie voor deze stellingen de in voetnoot 23 genoemde vindplaatsen. Dagvaarding in eerste aanleg, randnummer 11., conclusie van repliek, randnummers 5. en 7. en memorie van grieven, randnummers 28.-29. Niet goed met de door Liander aangevoerde resultaatsverplichting om te lokaliseren valt te rijmen dat Liander tegelijkertijd lijkt te hebben gesteld dat de uitvoering van de werkzaamheden zonder lokalisatie toch is toegestaan zolang er maar geen schade wordt veroorzaakt. Zie ook rov. 6.11. van het bestreden arrest. Vergelijk conclusie van antwoord, randnummers 4.3.-4.5., conclusie van dupliek, randnummers 3.1.-3.6., memorie van antwoord, randnummer 7.3.1. en proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 8.
3.7Maar zelfs al zou de klacht dat het hof heeft miskend dat Liander Krinkels heeft verweten dat Krinkels geen poging heeft gedaan om in de ontwerpfase de kabel te lokaliseren in de procesinleiding moeten worden gelezen én zelfs al zou die klacht op zich terecht zijn, dan bestaat er mijns inziens geen belang bij deze klacht, omdat het condicio-sine-qua-non-verband tussen het al dan niet terechte verwijt dat deze klacht aan de orde stelt en de beweerdelijke schade om de volgende drie redenen, in samenhang bezien, niet kan komen vast te staan.n
Vergelijk B.T.M. van der Wiel & N.T. Dempsey, ‘Ontvankelijkheid van en belang bij cassatieberoep’, in B.T.M. van der Wiel e.a. (red.), Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019, nr. 198 en Asser Procesrecht/E. Korthals Altes & H.A. Groen, Deel 7. Cassatie in burgerlijke zaken, Deventer: Wolters Kluwer 2015, nr. 48, onder meer met verwijzing naar rechtspraak van Uw Raad waarin Uw Raad het cassatieberoep (wegens een gebrek aan belang) verwierp, ondanks het feit dat er volgens Uw Raad sprake was van een op zich terechte klacht. Conclusie van antwoord, randnummers 5.1.-5.3., conclusie van dupliek, randnummers 4.1.1.-4.2.8. en schriftelijke toelichting van Krinkels, randnummers 2.1.-2.5. Conclusie van antwoord, randnummers 2.5., 2.8. en 5.1., conclusie van repliek, randnummer 5., en conclusie van dupliek, randnummer 3.1., memorie van grieven, randnummers 8. en 16., memorie van antwoord, randnummers 2.6. en 2.10. (vergelijk ook randnummers 7.3.2. en 7.3.5.), spreekaantekeningen van Liander, randnummers 2.-5., spreekaantekeningen van Krinkels, randnummer 3.3. en proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 4-8. Vergelijk conclusie van antwoord, randnummers 4.3.-4.8. en 5.1.-5.3., conclusie van repliek, randnummers 5. en 12.-13., conclusie van dupliek, randnummers 3.4.-3.5. en 4.1.1.-4.2.8., memorie van grieven, randnummers 16.-22. en 33.-34., memorie van antwoord, randnummers 7.3.2., 7.3.5. en 9.6.-9.10., spreekaantekeningen van Liander, randnummers 2.-5., spreekaantekeningen van Krinkels, randnummers 3.1.-3.3., en proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 5-7. In hoofdstuk 3 van het kennisdeel van Richtlijn CROW 500 wordt inderdaad vermeld dat een spuitlans gebruikt kan worden om te lokaliseren. Zie Rb. Rotterdam 19 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8576 (Breedband Drechtsteden Groep BV/De Vries Werkendam BV), rov. 4.4., onder het vetgedrukte “Methoden van lokaliseren van de kabel of leiding”. Vergelijk voor deze lokalisatiemethode ook conclusie van A-G Vlas (ECLI:NL:PHR:2018:1418) voor HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2364, RvdW 2019/87 (Matak BV/Liander) (art. 81 RO), randnummers 2.33-2.35.
3.8 Subonderdeel 2.2 richt zich tegen rov. 3.2., 6.5.-6.13., 6.17.-6.18. en het dictum. Dit subonderdeel voert aan dat het hof ongemotiveerd is afgeweken van Richtlijn CROW 500, althans van een onbegrijpelijke uitleg van Richtlijn CROW 500 is uitgegaan, door de verwijten te verwerpen die inhouden dat Krinkels ten onrechte in de ontwerpfase niet heeft gelokaliseerd en dat Krinkels ten onrechte geen contact heeft opgenomen met Liander over het niet kunnen vinden van de kabel. In de woorden van Liander: het hof zou hiermee een uitzondering hebben aangenomen, die niet op juiste waarde hebben geschat en daaraan een ongeldige algemene conclusie hebben verbonden. Voorts zou het hof ten onrechte het verwijt hebben verworpen dat Krinkels geen contact heeft opgenomen met Liander over het niet kunnen vinden van de kabel. Subonderdeel 2.2 bevat ook een voortbouwklacht.
3.9Om de volgende redenen falen deze klachten.
3.10Het hof heeft allereerst niet geoordeeld dat het is afgeweken van Richtlijn CROW 500. In zoverre missen de klachten feitelijke grondslag. Het hof kon dus niet – en hoefde daarom ook niet te – motiveren dat het is afgeweken van Richtlijn CROW 500. Een dergelijke afwijking acht Uw Raad in het arrest Liander/ […] onder omstandigheden overigens wel mogelijk, maar in beginsel moet de feitenrechter in een geval als het onderhavige volgens dat arrest aansluiten bij Richtlijn CROW 500.n
HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]), rov. 3.7.2. Deze rechtsoverweging heeft betrekking op de voorganger van Richtlijn CROW 500, Richtlijn CROW 250, maar ik meen dat de hierin neergelegde regel ook voor Richtlijn CROW 500 geldt. Zie randnummer 3.10 van mijn conclusie van 14 april 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:430) in zaak 22/02437 (Evides NV/Visser & Smit Hanab BV). Voetnoten 66 en 68 van de procesinleiding. Dit laat onverlet dat de rechter in voorkomende gevallen zelf passages van Richtlijn CROW 500 aan de orde kan stellen door te gelasten dat een partij ontbrekende passages overlegt, partijen te verzoeken om een akte te nemen en/of vragen te stellen tijdens een zitting. Vergelijk verder nog (i) de beperking van art. 149 lid 1 Rv, eerste zin en (ii) de regel dat ontoelaatbare verrassingsbeslissingen moeten worden voorkomen (HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3997, NJ 2004/34 m.nt. W.D.H. Asser (Caribic Overseas Savings SA/stichting Town House Development Foundation), rov. 3.4).
3.11Daarnaast geldt dat het hof geen onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven van de relevante onderdelen van Richtlijn CROW 500. Het heeft allereerst niet onbegrijpelijk geoordeeld dat Richtlijn CROW 500 géén resultaatsverplichting stelt voor het vinden van kabels voordat een grondroerder mag starten met grondroerderswerkzaamheden (rov. 4.5. en 6.5.-6.8.). Het hof heeft dit gemotiveerd met een verwijzing naar de tekst van Richtlijn CROW 500 die niet onbegrijpelijk de mogelijkheid openhoudt dat een kabel tijdens de voorbereiding van de graafwerkzaamheden (in de ontwerpfase) niet kan worden gelokaliseerd en (toch) wordt begonnen met de grondroerderswerkzaamheden door te werken zoals in een risicogebied,n
Zie de aangehaalde passages van Richtlijn CROW 500 in rov. 4.5. van het bestreden arrest. Zie ook randnummer 3.3 hiervoor, randnummer 1.3 van mijn conclusie van 14 april 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:430) in zaak 22/02437 (Evides NV/Visser & Smit Hanab BV), en producties A10-A12 die bij de akte overlegging producties van Liander zijn overgelegd. Bij de klacht tegen rov. 6.5. in voetnoot 70 van de procesinleiding over de beweerdelijke miskenning van de strekking van jurisprudentieverwijzingen van Liander bestaat geen belang, omdat deze klacht op zichzelf niet kan leiden tot een positievere uitkomst van het geschil voor Liander.
3.12Het hof heeft ook niet onbegrijpelijk geoordeeld dat Richtlijn CROW 500 niet categorisch verplicht tot het opnemen van contact met een netbeheerder als een kabel (in de ontwerpfase) niet kan worden gelokaliseerd.n
Voor zover voetnoot 74 van de procesinleiding een klacht bevat over het onjuist weergeven van de stellingen van Liander over de volgens Liander verplichte aanvullende actie als een kabel niet kan worden gevonden, bestaat daarbij geen belang, omdat deze hoe dan ook niet kan leiden tot een positievere uitkomst voor Liander. Zie de vindplaatsen in voetnoot 35.
3.13Het hof heeft de in randnummer 3.8 genoemde verwijten verder niet ten onrechte verworpen: het hof heeft hier immers terecht aansluiting gezocht bij de tekst van Richtlijn CROW 500 om te bepalen wat Liander had moeten stellen om een schending van een zorgvuldigheidsnorm te kunnen aannemen. Dat de feitenrechtspraak die betrekking heeft op de periode toen Richtlijn CROW 500 nog niet tot stand was gekomen een (gedeeltelijk) ander beeld geeft van wat er moet gebeuren als een kabel of leiding niet kan worden gevonden,n
Zie over (1) de feitenrechtspraak die betrekking heeft op de periode toen Richtlijn CROW 250 en de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (inmiddels vervangen door de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken) nog niet tot stand waren gekomen en (2) de feitenrechtspraak over Richtlijn CROW 250, randnummers 3.5-3.10 respectievelijk randnummers 3.11-3.24 van mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2018:144) voor HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, NJ 2019/295 m.nt. S.D. Lindenbergh, TBR 2018/110 m.nt. J.A.M.A. Sluysmans en Jurisprudentie Grondzaken 2018/127 m.nt. F.M.A. van der Loo (Liander/ […]). Zie over Richtlijn CROW 250 ook randnummers 3.39-3.40 en 3.54 van de conclusie van A-G Rank-Berenschot (ECLI:NL:PHR:2021:299) voor HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1598, RvdW 2021/1045 en TBR 2022/18 m.nt. A.M. Klunne ([…] BV/Liander), en Rb. Rotterdam 26 april 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3566 (Evides/X), rov. 2.5.
3.14Anders dan het subonderdeel nog aanvoert, heeft het hof niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de passage uit Richtlijn CROW 500 over die drie alternatieve mogelijkheden voor aanvullende acties betrekking heeft op (al dan niet onder andere) de situatie waarin een grondroerder voorafgaand aan de uitvoering van de graafwerkzaamheden een kabel niet daadwerkelijk heeft gelokaliseerd (rov. 6.8.).n
Zie ook randnummer 3.3 hiervoor, randnummer 1.3 van mijn conclusie van 14 april 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:430) in zaak 22/02437 (Evides NV/Visser & Smit Hanab BV), en producties A10-A12 die bij de akte overlegging producties van Liander zijn overgelegd. Rov. 4.5., 6.6.-6.8. en 6.13. van het bestreden arrest. Zie ook de vindplaatsen in voetnoot 40. Zie over deze eisen randnummer 4.3 van mijn conclusie van 14 april 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:430) in zaak 22/02437 (Evides NV/Visser & Smit Hanab BV), met verdere verwijzingen. Zie conclusie van repliek, randnummers 5.-8. (met name randnummer 8.) en memorie van grieven, randnummers 8.-10. en 28.-29. (met name randnummer 10.) Anders, zo lijkt het, voetnoot 73 van de procesinleiding.
3.15Ik merk ten slotte op dat Liander in subonderdeel 2.2 (met name in voetnoten 69, 71 en 72) nog verwijst naar andere onderdelen van Richtlijn CROW 500 zonder aan te geven of, en zo ja, waar zij in feitelijke instanties een beroep heeft gedaan op deze onderdelen. In zoverre voldoen de klachten niet aan de daaraan te stellen eisen. Ten overvloede geldt dat deze andere onderdelen van Richtlijn CROW 500 zo kunnen worden uitgelegd dat zij een grondroerder niet verplichten om altijd kabels (in de ontwerpfase) te vinden of om altijd contact op te nemen met een netbeheerder als dat niet lukt, gelet ook op de tekst van andere passages van Richtlijn CROW 500 waarnaar het hof in rov. 6.6. heeft verwezen. Anders dan Liander aanvoert, levert het niet daadwerkelijk kunnen lokaliseren van een kabel in de ontwerpfase niet noodzakelijkerwijs een onduidelijkheid op waarvoor volgens Richtlijn CROW 500 een overlegplicht kan bestaan.n
Zie randnummers 1.7 en 2.2 en voetnoot 72 van de procesinleiding, en voor een citaat van de passage van Richtlijn CROW 500 waarin onder andere deze overlegplicht voor onduidelijkheden bij het lokaliseren wordt genoemd: Rb. Rotterdam 19 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8576 (Breedband Drechtsteden Groep BV/De Vries Werkendam BV), rov. 4.4, onder het vetgedrukte “Lokaliseren”.
3.16
Subonderdelen 2.3-2.3-IV richten zich tegen rov. 6.6., 6.8., 6.10. en 6.11.-6.18. en het dictum. Volgens deze subonderdelen zou het rechtens onjuist zijn, althans zonder nadere toelichting onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd, dat het hof Lianders interpretatie van Richtlijn CROW 500 niet heeft gevolgd. Ik begrijp deze subonderdelen zo dat zij zich verzetten tegen het oordeel van het hof dat er volgens Richtlijn CROW 500 geen resultaatsverplichting geldt voor een grondroerder om geen enkele schade te veroorzaken als de grondroerder werkt zoals in een risicogebied. Volgens de subonderdelen is de enige begrijpelijke uitleg dat die resultaatsverplichting volgens Richtlijn CROW 500 wél geldt. Liander beroept zich daarbij op de volgende passage uit Richtlijn CROW 500: “Binnen het risicogebied is de grondroerder verplicht ervoor te zorgen dat de grondroering veilig wordt uitgevoerd zonder schade aan de aanwezige kabels en leidingen.”n
Zie de vindplaatsen in voetnoot 35. In voetnoot 75 van de procesinleiding stelt Liander nog dat een in feitelijke instanties overgelegde verklaring van een persoon die betrokken zou zijn geweest bij het opstellen van Richtlijn CROW 500 de door haar verdedigde uitleg bevestigt, maar Liander klaagt er niet over dat het hof aan deze verklaring onvoldoende gewicht heeft toegekend of dat het hof deze verklaring op onbegrijpelijke wijze heeft uitgelegd (vergelijk randnummer 3.27). Liander kwalificeert haar beroep in feitelijke instanties op de bedoeling van Richtlijn CROW 500 als een argument dat zij “ten overvloede” heeft aangevoerd (zie randnummer 2.3-I van de procesinleiding).
3.17Deze klachten falen. De klachten vallen of staan met het antwoord op de vragen of het hof een onjuiste uitlegmaatstaf heeft gehanteerd en of het hof Richtlijn CROW 500 op het hiervoor genoemde punt onbegrijpelijk heeft uitgelegd. Dit antwoord is kort gezegd twee keer ‘nee’. Voordat ik aan de bespreking van de klachten toekom, stel ik het volgende voorop over de uitleg van Richtlijn CROW 500.
3.18Bij de uitleg van Richtlijn CROW 500 in het kader van de invulling van zorgplichten van grondroerders en netbeheerders voor graafwerkzaamheden geldt mijns inziens de CAO-norm.n
Zie bijvoorbeeld over de CAO-norm H.N. Schelhaas & W.L. Valk, Uitleg van rechtshandelingen – In nationaal en internationaal perspectief, Deventer: Wolters Kluwer 2022, nrs. 1.2-1.3 (over uitgangspunten en relevante omstandigheden en gezichtspunten bij uitleg), 2.2 (over onder andere de inhoud en gevalstypen van de CAO-norm, uitzonderingen op de CAO-norm, en de CAO als object van uitleg en de CAO-norm als beperking van relevante omstandigheden), met verdere verwijzingen. Randnummers 3.13-3.15 van mijn conclusie van 14 april 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:430) in zaak 22/02437 (Evides NV/Visser & Smit Hanab BV). Kort na deze conclusie is een artikel verschenen dat de juridische status van CROW-richtlijnen behandelt. Zie P. Oskam, ‘CROW-richtlijnen: richtinggevend of doorslaggevend?’, AV&S 2023, p. 48-54. In die bijdrage ligt de nadruk overigens op (schending van) CROW-richtlijnen in het kader van wegbeheer en de betekenis daarvan voor aansprakelijkheid van de wegbeheerder. Ik merk daarbij nog op dat het denkbaar is dat ook het gangbare begrip van de betekenis van Richtlijn CROW 500 binnen de graafsector (via de strekking en bedoeling van Richtlijn CROW 500) van belang kan zijn bij de uitleg van Richtlijn CROW 500. Vergelijk HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 m.nt. C.E. du Perron, AV&S 2004/26 m.nt. P. Clausing, Ondernemingsrecht 2004/62 m.nt. F.B.J. Grapperhaus, SR 2004/60 m.nt. R.A.C.M. Langemeijer, Arbeidsrecht in 50 uitspraken 2012, p. 184 e.v. m.nt. F.B.J. Grapperhaus, JOR 2004/157 m.nt. S.C.J.J. Kortmann en JAR 2004/83 m.nt. R.M. Beltzer (DSM/ […]), rov. 4.5, laatste zin, en vergelijk schriftelijke toelichting van Krinkels, randnummer 3.14. en voetnoot 42. Vergelijk HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:847 (stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek c.s./Onroerend Goed BV c.s.), rov. 3.7-3.8.6, HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2363, NJ 2019/29 (Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek c.s./Unis Group Technical Services BV), rov. 3.3.3, HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:564, RvdW 2017/431 (CAO Groothandel in Levensmiddelen), rov. 3.4 en HR 23 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0700, NJ 2003/715 m.nt. F.M.J. Verstijlen, Ondernemingsrecht 2001/31 m.nt. M.L. Lennarts en Ars Aequi 2001, p. 566 e.v. m.nt. R.D. Vriesendorp (stichting Ofasec/Nederlandsche Trustmaatschappij), rov. 3.4. Vergelijk HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:847 (stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek c.s./Onroerend Goed BV c.s.), rov. 3.7-3.8.6 en HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, NJ 2022/128 m.nt. E. Verhulp en JAR 2018/147 m.nt. E.J.A. Franssen (FNV/X), rov. 3.4.2.
3.19Ik ging in de hiervoor genoemde conclusie nog niet (expliciet) in op (1) de vraag of de omstandigheden van het geval bij de uitleg van Richtlijn CROW 500 relevant zijn. Hetzelfde geldt voor (2) de vraag of de rechter bij de uitleg van Richtlijn CROW 500 gebruik kan maken van andere bronnen dan de tekst van Richtlijn CROW 500.n
Via de strekking en bedoeling van Richtlijn CROW 500 kunnen ook de in de rechtspraak van Uw Raad genoemde kelderluikfactoren relevant zijn voor de uitleg van Richtlijn CROW 500. Zie daarover randnummers 3.13-3.15 van mijn conclusie van 14 april 2023 (ECLI:NL:PHR:2023:430) in zaak 22/02437 (Evides NV/Visser & Smit Hanab BV).
3.20Wat betreft (1) de relevantie van de omstandigheden van het geval, geldt mijns inziens dat zij in ieder geval op twee manieren voor de uitleg van Richtlijn CROW 500 relevant kunnen zijn.
3.21In de eerste plaats zijn, zo blijkt ook uit de rechtspraak van Uw Raad, de omstandigheden van het geval bepalend voor de vraag welke uitlegmaatstaf – de (geobjectiveerde) Haviltex- of de CAO-maatstaf – in een concreet geval aan de orde is.n
Vergelijk HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, Ondernemingsrecht 2017/88 m.nt. H.N. Schelhaas, TRA 2017/17 m.nt. J.J.M. de Laat, JIN 2017/2 m.nt. I.D. Hoekerd, JAR 2016/303 m.nt. R.L. van Heusden en AR-Updates.nl 2016/1356 m.nt. L.C.J. Sprengers (FNV/Condor), rov. 3.5, 3.6 (eerste zin) en 3.7.1-3.7.2, HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 m.nt. C.E. du Perron, AV&S 2004/26 m.nt. P. Clausing, Ondernemingsrecht 2004/62 m.nt. F.B.J. Grapperhaus, SR 2004/60 m.nt. R.A.C.M. Langemeijer, Arbeidsrecht in 50 uitspraken 2012, p. 184 e.v. m.nt. F.B.J. Grapperhaus, JOR 2004/157 m.nt. S.C.J.J. Kortmann en JAR 2004/83 m.nt. R.M. Beltzer (DSM/ […]), rov. 4.4-4.5 en 5.2 en HR 23 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0700, NJ 2003/715 m.nt. F.M.J. Verstijlen, Ondernemingsrecht 2001/31 m.nt. M.L. Lennarts en Ars Aequi 2001, p. 566 e.v. m.nt. R.D. Vriesendorp (stichting Ofasec/Nederlandsche Trustmaatschappij), rov. 3.4.
3.22In de tweede plaats kunnen de omstandigheden van het geval ook relevant zijn wanneer normen uit Richtlijn CROW 500 moeten worden ingevuld om te bepalen wat zij in het concrete geval betekenen.n
Zie hierover bijvoorbeeld, in de context van de verhouding tussen feiten en recht, R.H. de Bock, Tussen waarheid en onzekerheid: over het vaststellen van feiten in de civiele procedure, diss., Deventer: Kluwer 2011, nr. 1.2, met verdere verwijzingen (“Het recht wordt ook gevormd door de feiten.” (p. 7)). Randnummers 3.13-3.15 van mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2023:430) in zaak 22/02437 (Evides NV/Visser & Smit Hanab BV).
3.23Wat betreft (2) de vraag of de rechter bij de uitleg van Richtlijn CROW 500 gebruik kan maken van andere bronnen dan de tekst van Richtlijn CROW 500 (inclusief de daarin vervatte toelichting), meen ik dat voor gevallen als het onderhavige terughoudendheid, zo niet een categorisch verbod, gepast is.n
Vergelijk HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, NJ 2022/128 m.nt. E. Verhulp en JAR 2018/147 m.nt. E.J.A. Franssen (FNV/X), rov. 3.4.2-3.4.3. Randnummers 3.10-3.15 van mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2023:430) in zaak 22/02437 (Evides NV/Visser & Smit Hanab BV). Zie voetnoot 56. Ik verwijs ter vergelijking nog naar de volgende rechtspraak: HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, NJ 2022/128 m.nt. E. Verhulp en JAR 2018/147 m.nt. E.J.A. Franssen (FNV/X), rov. 3.4.2-3.4.3, HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, Ondernemingsrecht 2017/88 m.nt. H.N. Schelhaas, TRA 2017/17 m.nt. J.J.M. de Laat, JIN 2017/2 m.nt. I.D. Hoekerd, JAR 2016/303 m.nt. R.L. van Heusden en AR-Updates.nl 2016/1356 m.nt. L.C.J. Sprengers (FNV/Condor), rov. 3.4-3.7.2, HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:668, NJ 2018/241 (X/FNV), rov. 3.3.3 (laatste zin), HR 27 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN9402, NJ 2005/498 m.nt. C.E. du Perron en AV&S 2004/27 m.nt. P. Clausing (Royal Nederland Verzekeringsmaatschappij NV/K), rov. 3.4-3.6.4, HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 m.nt. C.E. du Perron, AV&S 2004/26 m.nt. P. Clausing, Ondernemingsrecht 2004/62 m.nt. F.B.J. Grapperhaus, SR 2004/60 m.nt. R.A.C.M. Langemeijer, Arbeidsrecht in 50 uitspraken 2012, p. 184 e.v. m.nt. F.B.J. Grapperhaus, JOR 2004/157 m.nt. S.C.J.J. Kortmann en JAR 2004/83 m.nt. R.M. Beltzer (DSM/ […]), rov. 4.4-4.5, HR 16 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4621, NJ 2003/470 (London Verzekeringen/Noordhollandsche van 1816), rov. 3.3.2-3.3.3, 3.5.2, 3.6-3.7 en 3.8.2, HR 23 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0700, NJ 2003/715 m.nt. F.M.J. Verstijlen, Ondernemingsrecht 2001/31 m.nt. M.L. Lennarts en Ars Aequi 2001, p. 566 e.v. m.nt. R.D. Vriesendorp (stichting Ofasec/Nederlandsche Trustmaatschappij), rov. 3.4 en HR 26 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5961, NJ 2000/473 en JAR 2000/151 m.nt. P.F. van der Heijden (Akzo Nobel Fibers BV/FNV Bondgenoten), rov. 3.3.2 en 3.4.
3.24Ik kom daarmee toe aan de bespreking van de subonderdelen 2.3-2.3-IV, en daarmee aan de twee hiervoor in randnummer 3.17 genoemde vragen. Deze subonderdelen falen om de volgende redenen.
3.25De klacht in subonderdeel 2.3-IV die het oordeel van het hof over de uitlegmaatstaf aan de orde stelt, faalt. Het hof heeft geen ongeldige althans oncontroleerbare uitlegmaatstaf gehanteerd door alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen. Het hof heeft met zijn verwijzing naar alle omstandigheden van het geval in rov. 6.6. kennelijk bedoeld te verwijzen naar het uitgangspunt van Uw Raad dat bij de uitleg van een schriftelijk contract als gemeenschappelijke grondslag van zowel de (geobjectiveerde) Haviltex-maatstaf als de CAO-norm geldt dat telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.n
Zie voetnoot 53. De klacht in voetnoot 78 van de procesinleiding is dus niet terecht. Anders dan deze klacht aanvoert, kan de interpretatie van normen onder omstandigheden wel degelijk afhangen van feiten en omstandigheden, ook bij toepasselijkheid van de CAO-norm. Vergelijk over het toekennen van gewicht aan het gangbare begrip binnen de graafsector van de betekenis van Richtlijn CROW 500: voetnoot 49.
3.26Het hof heeft ook niet een oncontroleerbare uitlegmaatstaf gehanteerd doordat het de door hem in aanmerking genomen omstandigheden van het geval ten onrechte niet zou hebben benoemd. Het hof heeft in rov. 6.6. overwogen dat het alle omstandigheden van het geval in aanmerking heeft genomen. Uit alle omstandigheden van het geval – bij elkaar genomen – vloeit volgens het hof voort dat Richtlijn CROW 500 zo moet worden geïnterpreteerd zoals het hof heeft gedaan. Daarop is zijn interpretatie in rov. 6.6. van de passage uit Richtlijn CROW 500 over de consequenties van het niet kunnen vinden van een kabel gebaseerd. De gehanteerde uitlegmaatstaf is dus niet oncontroleerbaar: het is volstrekt duidelijk hoe het hof tot zijn uitleg is gekomen. Het hof hoefde verder ook niet precies te benoemen welke omstandigheden het allemaal heeft betrokken bij zijn uitleg. Uit rov. 6.6. volgt immers voldoende duidelijk dat voor het hof doorslaggevend bij de keuze voor de uitlegmaatstaf zijn geweest (1) de omstandigheid dat het in deze zaak gaat om de invulling van de zorgplicht van een grondroerder bij graafwerkzaamheden en (2) het feit dat Richtlijn CROW 500 die zorgplicht op een uniforme wijze concretiseert. Daarom heeft het hof bij het geven van zijn uitleg van Richtlijn CROW 500 groot belang toegekend aan de bewoordingen van Richtlijn CROW 500 als (meest) relevante omstandigheid. Rov. 6.6. is anders dan het subonderdeel aanvoert ook niet in strijd met rov. 6.14. Zowel uit rov. 6.6. als uit rov. 6.14. volgt namelijk dat het hof Richtlijn CROW 500 op een meer objectieve wijze heeft uitgelegd.
3.27Bij de klachten van subonderdeel 2.3-IV over de gehanteerde uitlegmaatstaf bestaat naar mijn mening overigens geen belang, omdat Liander niet het oordeel van het hof bestrijdt dat een meer objectieve uitleg moet worden gehanteerd waarbij een groot belang wordt toegekend aan de bewoordingen van Richtlijn CROW 500. Liander is het dus eens met de door het hof gehanteerde uitlegmaatstaf (randnummer 2.3-IV van de procesinleiding). Niet valt in te zien waarom Liander dan belang heeft bij deze klachten over de gehanteerde uitlegmaatstaf.
3.28De door het hof gegeven uitleg getuigt ook anderszins niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Het hof heeft in rov. 6.11.-6.14. geoordeeld dat Richtlijn CROW 500 geen resultaatsverplichting inhoudt om geen enkele schade aan kabels te veroorzaken als de grondroerder werkt zoals in een risicogebied. Het hof heeft dit oordeel gebaseerd op de bewoordingen van Richtlijn CROW 500 “in samenhang bezien” (rov. 6.13.), en heeft in het midden gelaten welke waarde kan worden gehecht aan de in deze procedure overgelegde verklaringen van personen die betrokken waren bij het opstellen van Richtlijn CROW 500 (rov. 6.14.). Gelet op randnummers 3.18-3.23 is het hof daarmee niet van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Het hof heeft weliswaar in het midden gelaten of Richtlijn CROW 500 volgens de CAO-norm of de (sterk) geobjectiveerde Haviltex-maatstaf moet worden uitgelegd (rov. 6.6., 6.8., 6.10. en 6.13.-6.14.), maar duidelijk is dat het hof doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de bewoordingen van Richtlijn CROW 500, wat bij toepassing van de CAO-norm in beginsel verplicht is. De door het hof gegeven uitleg is verder niet onbegrijpelijk, omdat het hof zijn uitleg heeft gemotiveerd met een verwijzing naar de in rov. 4.5. geciteerde passages van Richtlijn CROW 500. Zie voor vindplaatsen van die passages ook randnummer 3.3 en voetnoot 35 hiervoor. Deze passages van Richtlijn CROW 500 bepalen onder andere hoe een grondroerder te werk kan en moet gaan in een risicogebied. Daaruit heeft het hof niet onbegrijpelijk afgeleid dat een grondroerder (in beginsel) niet aansprakelijk is als de grondroerder zich aan de voorschriften uit deze passages heeft gehouden maar toch schade is ontstaan. Ook heeft het hof daaruit kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de door Liander centraal gestelde en in randnummer 3.16 genoemde zin uit deze passages slechts aangeeft wat het doel van (het werken in) een risicogebied is en grondroerders in het algemeen verplicht tot “veilig” werken in een risicogebied (zie ook rov. 6.7.). Het hof heeft bovendien, zij het enigszins impliciet, begrijpelijk en terechtn
Zie voetnoot 51.
3.29Voor zover de subonderdelen nog aanvoeren dat het hof ten onrechte is afgeweken van Richtlijn CROW 500, geldt dat de subonderdelen ook hier feitelijke grondslag missen. Het kon dus niet motiveren – en hoefde het dat dus niet te doen – dat het is afgeweken van Richtlijn CROW 500. Zie in gelijke zin randnummer 3.10 hiervoor.
3.30 Subonderdeel 2.4 richt zich tegen rov. 6.11. Volgens dit subonderdeel is het hof in zijn motiveringsplicht tekortgeschoten en heeft het hof zijn taak als appelrechter miskend door alle verwijten van Liander niet in volle omvang te onderzoeken. Het hof zou ook hebben miskend dat deze verwijten cumulatief zijn.
3.31Dit subonderdeel kan niet tot cassatie leiden. Het subonderdeel richt zich niet (ook niet indirect) tegen de juistheid of begrijpelijkheid van de uitkomst van de beoordelingen van de verwijten die Liander aan Krinkels heeft gemaakt. Bij dit subonderdeel bestaat daarom geen belang. Het hof heeft elk van de verwijten van Liander bovendien wel degelijk in volle omvang beoordeeld. Zie randnummer 3.5 hiervoor. Het subonderdeel voldoet ook niet aan de eisen die gelden voor klachten, omdat Liander blijkens de tekst van dit subonderdeel tegelijkertijd wel én niet ervan uitgaat dat het niet-lokaliseren van de kabel op zichzelf onvoldoende kan zijn voor onzorgvuldig handelen. Dat is innerlijk tegenstrijdig. Wat Liander verder precies bedoelt met de stelling dat de verwijten cumulatief zijn, is mij niet duidelijk.
3.32 Subonderdelen 2.5-I-2.5-III richten zich tegen rov. 6.11.-6.12. Volgens deze subonderdelen berusten verschillende oordelen van het hof over de stelplicht van Liander op een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn deze oordelen zonder nadere motivering, die zou ontbreken, onbegrijpelijk. Om de volgende redenen falen deze subonderdelen.
3.33Subonderdeel 2.5-I voert aan dat het hof in rov. 6.11. heeft “miskend” dat de vordering van Liander is gebaseerd op een schending van zorgplichten en niet op zaaksbeschadiging.n
Het hof plaatst “d.i. zaaksbeschadiging” tussen haakjes achter de tekst waarin het heeft overwogen dat de vordering van Liander niet is gebaseerd op een inbreuk op het eigendomsrecht van Liander. Zie rov. 6.2. van het bestreden arrest.
3.34Verder voert subonderdeel 2.5-I nog aan dat het hof een onjuiste, althans onbegrijpelijke, beoordeling van producties van Liander in rov. 6.11. heeft gegeven, omdat het hof zou hebben geoordeeld dat die producties op de toedracht van de beschadiging betrekking hebben, althans zo begrijp ik het subonderdeel. Bij deze klacht bestaat geen belang, omdat de bestreden overweging niet het dictum van het bestreden arrest draagt en de klacht niet kan leiden tot een positievere uitkomst voor Liander. Overigens mist deze klacht feitelijke grondslag. Het hof is er in rov. 6.11. van uitgegaan dat Liander “de gestelde schade pas van enige onderbouwing heeft voorzien door overlegging van producties ten behoeve van de mondelinge behandeling” omdat Liander ervan was uitgegaan dat de feitelijke toedracht van de beschadiging niet relevant is. Het hof heeft daarmee (nog) niet geoordeeld dat deze producties betrekking hebben op de toedracht van de beschadiging. Ten slotte blijkt uit de eigen stellingen van Liander dat een aantal producties dat Liander ten behoeve van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft overgelegd wel degelijk betrekking heeft op de toedracht van de beschadiging, of in ieder geval daaraan raakt.n
Spreekaantekeningen van Liander, randnummers 2.-5. en proces-verbaal mondelinge behandeling, p. 2-4. Voor het bepalen van de toedracht van de beschadiging kan mijns inziens onder meer relevant zijn waar de schade is opgetreden. Anders randnummer 2.5-I van de procesinleiding.
3.35Subonderdeel 2.5-II klaagt erover dat het hof in rov. 6.12. ten onrechte Lianders opvatting over de reikwijdte van haar stelplicht heeft verworpen. Volgens subonderdeel 2.5-II is de stelplicht van Liander in deze zaak beperkt tot een schending van een zorgplicht die voortvloeit uit Richtlijn CROW 500 en het optreden van schade bij de werkzaamheden van Krinkels. Voor zover het subonderdeel aanvoert dat het hof een hiervan afwijkend oordeel in rov. 6.12. heeft gegeven, mist het subonderdeel feitelijke grondslag. Het hof heeft blijkens rov. 6.2., 6.12.-6.14. en 6.16. slechts geoordeeld dat het niet de opvatting van Liander volgt dat er voor Krinkels een resultaatsverplichting geldt om schade te voorkomen bij de uitvoering van graafwerkzaamheden en dat Lianders stelplicht dus niet daartoe beperkt is. Causaliteit heeft het hof buiten beschouwing gelaten.n
Overigens is het onjuist dat op Liander geen (enkele) stelplicht rust ten aanzien van het condicio-sine-qua-non-verband als de omkeringsregel toepassing vindt. Anders subonderdelen 2.5-I-2.5-II.
3.36Subonderdeel 2.5-III klaagt er ten slotte over dat het hof bij zijn oordeel over de stelplicht van Liander in rov. 6.11.-6.12. zou hebben miskend dat reeds voldoende voor aansprakelijkheid is dat Krinkels de kabel van Liander niet heeft gelokaliseerd voordat Krinkels begon met haar werkzaamheden (in de ontwerpfase) en dat bij haar werkzaamheden schade aan de kabel is opgetreden. Deze klacht faalt, omdat het hof niet ten onrechte en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat er volgens Richtlijn CROW 500 géén resultaatsverplichting geldt voor het vinden van kabels. Zie randnummers 3.8-3.15.
3.37Ten overvloede merk ik nog op dat het partijdebat over deze subonderdelen ook lijkt te zijn gegaan over de stelplicht van Liander ten aanzien van causaliteit, met name in het licht van de omkeringsregel. Op dit partijdebat ga ik niet nader in, omdat het hof geen oordeel heeft gegeven over die stelplicht. Het hof heeft enkel geoordeeld over de stelplicht van Liander ten aanzien van de schending van een zorgvuldigheidsnorm.
3.38 Subonderdelen 2.6-I-2.6-III richten zich tegen rov. 3.2., 6.11., 6.12.-6.14., 6.16.-6.18. en het dictum. Deze subonderdelen zijn tevergeefs voorgesteld.
3.39Subonderdeel 2.6-I voert aan dat het hof de strekking van Richtlijn CROW 500 en de voorwaarden waaronder mag worden gewerkt in het daarin gedefinieerde risicogebied heeft miskend, omdat Richtlijn CROW 500 grondroerders zou verplichten om geen enkele schade te veroorzaken als een grondroerder een kabel (in de ontwerpfase) niet heeft gelokaliseerd en besluit te werken zoals in een risicogebied. Dit subonderdeel vormt een herhaling van subonderdelen 2.2-2.3-IV. Uit mijn bespreking van die subonderdelen volgt dat ook subonderdeel 2.6-I faalt. Dat wordt niet anders in het licht van de in subonderdeel 2.6-I en voetnoot 87 aangehaalde passage die volgens Liander onderdeel is van Richtlijn CROW 500: “Zijn er na de startwerkbespreking nog onduidelijkheden die zorgvuldig grondroeren in de weg staan, start dan niet met de uitvoering”. Liander heeft niet toegelicht waar in feitelijke instanties zij een beroep heeft gedaan op deze passage en of deze passage onderdeel is geweest van het partijdebat. In cassatie kan deze passage niet voor het eerst worden betrokken bij de vraag of het hof onbegrijpelijk heeft geoordeeld welke verplichting volgens Richtlijn CROW 500 op Krinkels rustte. Overigens meen ik dat het niet kunnen vinden van een kabel niet noodzakelijkerwijs een in de passage bedoelde onduidelijkheid na de startwerkbespreking oplevert.n
Vergelijk randnummer 3.15.
3.40Subonderdelen 2.6-II-2.6-III bouwen voort op het falende subonderdeel 2.6-I (en subonderdeel 2.6-III ook op het falende subonderdeel 2.3), bevatten geen nieuwe inhoudelijke klachten, en falen daarom ook.
3.41 Subonderdeel 2.7 richt zich tegen rov. 4.8., 6.8., 6.13. en 6.15.-6.16.
3.42Subonderdeel 2.7 bestaat voor een deel uit herhalingen van de klachten uit de subonderdelen 2.2-2.3-IV en uit subonderdeel 2.5-I, althans subonderdeel 2.7 bouwt daarop voort. Omdat de klachten uit die subonderdelen falen, falen de klachten van subonderdeel 2.7 in zoverre ook.
3.43Subonderdeel 2.7 voert verder aan dat het hof heeft “miskend” dat Krinkels niet heeft gesteld dat zij lokalisatiemethoden heeft gecombineerd met grondroerderswerkzaamheden en dat Krinkels anders dan het hof heeft overwogen niet conform Richtlijn CROW 500 gehandeld heeft nu Krinkels volgens Liander lokalisatiemethoden niet heeft gecombineerd met grondroerderswerkzaamheden. Het subonderdeel lijkt er hiermee van uit te gaan dat het volgens Richtlijn CROW 500 (altijd) verplicht is om lokalisatiemethoden en het grondroeren te combineren als er wordt gewerkt zoals in een risicogebied, en dat Krinkels lokalisatiemethoden en het grondroeren niet heeft gecombineerd. Dit zijn geen feiten die het hof heeft vastgesteld, zodat het subonderdeel in zoverre feitelijke grondslag mist in het bestreden arrest. Het subonderdeel mist bovendien feitelijke grondslag in de gedingstukken waar het ervan uitgaat dat de gedingstukken niet de stelling van Krinkels bevatten dat Krinkels lokalisatiemethoden heeft gecombineerd met grondroerderswerkzaamheden. De gedingstukken bevatten die stelling wel.n
Zie conclusie van antwoord, randnummers 2.5. en 4.3.-4.5., conclusie van dupliek, randnummer 3.5., memorie van antwoord, randnummers 2.6. en 7.3.1.-7.3.5., spreekaantekeningen van Krinkels, randnummer 3.3. en proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 6-7.
3.44Voor zover subonderdeel 2.7 aanvoert dat het hof ten onrechte of onbegrijpelijk niet heeft geoordeeld dat de verplichting om lokalisatiemethoden en grondroeren te combineren bij het werken zoals in een risicogebied is opgenomen in Richtlijn CROW 500 en door Krinkels is geschonden, of dat een en ander als hypothetische feitelijke grondslag moet gelden, is het subonderdeel, mede gelet op randnummer 3.43, ook tevergeefs voorgesteld. Liander heeft niet toegelicht of, en zo ja, waar zij in feitelijke instanties heeft aangevoerd dat Krinkels lokalisatiemethoden en het grondroeren volgens Richtlijn CROW 500 had moeten combineren en dat Krinkels dat heeft nagelaten. De klachten van het subonderdeel voldoen in zoverre daarom niet aan de daaraan te stellen eisen. In de gedingstukken uit feitelijke instanties kon ik niet terugvinden dat Liander Krinkels dit verwijt heeft gemaakt.
3.45Ten slotte voert subonderdeel 2.7 nog aan dat het feit dat Krinkels de werkzaamheden handmatig met een spuitlans heeft uitgevoerd niet is komen vast te staan en ook niet concludent is. Volgens het subonderdeel heeft het hof dit miskend althans “onvoldoende (…) meegewogen” bij zijn oordeel dat niet is komen vast te staan dat Krinkels niet zorgvuldig heeft gehandeld. Het subonderdeel faalt ook in zoverre, omdat het oordeel van het hof dat Krinkels handmatig de werkzaamheden heeft verricht met een spuitlans niet onbegrijpelijk is in het licht van het partijdebat: Krinkels heeft dat gesteldn
Krinkels heeft dit gesteld in randnummers 2.5. en 4.3.-4.5. van haar conclusie van antwoord, randnummers 3.1. en 3.4.-3.5. van haar conclusie van dupliek, randnummers 2.4.-2.6. en 7.3.1.-7.3.5. van haar memorie van antwoord en randnummer 3.3. van haar spreekaantekeningen. Vergelijk nog de stellingen van Liander over de spuitlans: randnummers 12. en 16. e.v. van haar memorie van grieven, randnummers 5. en 11. van haar conclusie van repliek en randnummers 2.-5. van haar spreekaantekeningen. Zie ook nog proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, p. 6-7.
3.46 Subonderdeel 2.8 richt zich – voor zover expliciet is aangegeven in de procesinleiding –tegen rov. 6.15., maar lijkt eigenlijk de juistheid en begrijpelijkheid van het gehele bestreden arrest aan de orde te stellen.
3.47Het subonderdeel stelt allereerst dat het hof ten onrechte, namelijk zonder afdoende in te gaan op de inhoud – ik neem aan: van het vonnis van de kantonrechter – en de daartegen gerichte grieven, het vonnis van de kantonrechter heeft bevestigd. Waarom en op welke punten het hof dat niet afdoende zou hebben gedaan, en waarom dat zou meebrengen dat het hof het vonnis van de kantonrechter niet had moeten bevestigen, vermeldt het subonderdeel niet. Het subonderdeel voldoet in zoverre niet aan de daaraan te stellen eisen.
3.48Vervolgens voert het subonderdeel aan dat het hof ook rechtens onjuist heeft geoordeeld door niet doorslaggevend te achten wat Krinkels volgens Liander heeft nagelaten, waardoor ze haar zorgplichten heeft geschonden, maar juist de nadruk te leggen op wat Krinkels wél heeft gedaan en wat anders dan rov. 6.15. “ten onrechte doet uitschijnen” niet alleen niet in rechte is komen vast te staan, maar ook niet kan afdoen aan de tekortkomingen. In beide feitelijke instanties zou zijn miskend dat het beoordelingskader niet ziet op wat er wél is gedaan, maar op wat vereist was en niet is gedaan. Mij is niet duidelijk welk nalaten en welk handelen van Krinkels het subonderdeel hier bedoelt. Ook is mij niet duidelijk welke beweerdelijke tekortkomingen en schendingen van zorgplichten het subonderdeel op het oog heeft. Evenmin is de verwijzing naar rov. 6.15. voor mij duidelijk: het hof heeft in die rechtsoverweging geoordeeld over het verwijt dat Krinkels bij haar werkzaamheden in het risicogebied onzorgvuldig is geweest door de spuitlans te hanteren zonder T-stuk en heeft daarin het verwijt dat Krinkels ten onrechte zou hebben aangenomen dat sprake was van een gestuurde boring op grond van art. 347 Rv (bedoeld is de tweeconclusieregel) als tardief buiten beschouwing gelaten.n
Voor zover het subonderdeel uitgaat van een hiermee strijdige lezing van rov. 6.15., mist het subonderdeel feitelijke grondslag.
3.49In de kern lijkt Liander met subonderdeel 2.8 nogmaals te willen betogen dat het oordeel van het hof over de verwijten die Liander Krinkels in feitelijke instanties heeft gemaakt gelet op de inhoud van hiervoor besproken subonderdelen onterecht en/of onbegrijpelijk is. Dat is echter niet het geval. Ik verwijs naar randnummers 3.4-3.29, 3.35 en 3.39 om herhaling te voorkomen. Dat het hof bij zijn beoordeling handelingen van Krinkels heeft betrokken, maakt dit niet anders.
3.50Omdat de subonderdelen 2.1-2.8 niet tot cassatie kunnen leiden, geldt dat ook voor de voortbouwklacht die is opgenomen na subonderdeel 2.8 van de procesinleiding. De slotsom is dat geen enkele klacht tot cassatie kan leiden.
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G