vonnis
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9501516 CV EXPL 21-15017
vonnis van: 4 november 2021
fno.: 991
i n z a k e
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intrum Nederland B.V.
gevestigd te Amersfoort
eiseres
nader te noemen: Intrum
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso
t e g e n
wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon
Bij dagvaarding van 14 oktober 2021 heeft Intrum gevorderd een bedrag van € 603,83 met nevenvorderingen, zoals nader in die dagvaarding omschreven. Intrum stelt daarbij de vordering gecedeerd te hebben gekregen van Vattenfall Sales Nederland N.V.
[gedaagde] heeft mondeling verweer gevoerd. Zij betwist een overeenkomst met Vattenfall te hebben gesloten. Wel heeft zij tot 2018 energie afgenomen van Nuon. Sinds 2018 heeft zij een overeenkomst met ENGIE.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.
[gedaagde] is een consument. In dat geval moet de kantonrechter ambtshalve onderzoeken of de bedingen die in de tussen de handelaar en de consument gesloten overeenkomst staan niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13 EG (richtlijn oneerlijke bedingen).
Verder zijn partijen ingevolge artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die zij gerade acht.
Intrum stelt in de dagvaarding onder meer het volgende:
3.1. ““Gedaagde heeft als consument online een overeenkomst gesloten met Vattenfall Sales Nederland N.V. v.h.o.d.n. Nuon Sales Nederland N.V., hierna te noemen Vattenfall, ten aanzien van de levering van elektriciteit of gas (…). De overeenkomst die na akkoord van de algemene voorwaarden op afstand (digitaal) is gesloten wordt ingebracht als productie 1. (…) Conform artikel 6:230m lid 1 BW en artikel 6:230t BW/artikel 6:230v BW heeft eiseres, voorafgaand de totstandkoming van de overeenkomst gedaagde op duidelijke en begrijpelijke wijze geïnformeerd over onder andere de te leveren dienst(en), de verplichtingen over en weer en de algemene voorwaarden. Eiseres brengt 5 printscreens (productie 2) van het bestelproces in het geding. Gedaagde kan op duidelijke wijze op de website van Vattenfall de gewenste energie kiezen die betrekking heeft op elektriciteit en/of gas.”
3.2. ““Tijdens het bestelproces wijst Vattenfall vele malen op de mogelijkheid om contact op te nemen voor vragen of onduidelijkheden. Zie onder andere (…) de contactpagina van Vattenfall (productie 3).”
3.3. ““Gedaagde heeft voorafgaand de overeenkomst de mogelijkheid gehad om de algemene voorwaarden in te zien en heeft daarmee akkoord verklaard door middel van het zetten van een “vink” (zie productie 2, printscreen 5). Kortom; de overeenkomst kon enkel tot stand komen door expliciet akkoord te gaan op basis van deze voorwaarden en zijn dus van toepassing. De link naar de toepasselijke algemene voorwaarden betreft: https://www.vattenfall.nl/media/retail/downloads/algemeen/algemene-voorwaarden-tot-1-april.pdf
3.4. ““Gedaagde is op grond van de overeenkomst verplicht de openstaande bedragen te betalen op een door Vattenfall aan te geven bankrekeningnummer en binnen een door Vattenfall gehanteerde termijn van 14 dagen. Het betreft in onderhavig geval de onbetaald gelaten energiekosten, waaronder de in rekening gebrachte termijnbedragen en eindsaldo, zoals deze staan gespecificeerd op de energienota. Deze factuur wordt overgelegd als productie 4 (…)“
4. Uit de overgelegde productie 1 volgt dat [gedaagde] in 2009 een overeenkomst heeft gesloten met Nuon. Pas in 2019 is de statutaire naam van Nuon gewijzigd in Vattenfall. Op de als productie 2 overgelegde printscreens van het bestelproces en de als productie 3 overgelegde contactpagina is steeds de naam Vattenfall vermeld. Dit bestelproces én contactpagina kunnen dus niet gebruikt zijn bij de totstandkoming van de overeenkomst in 2009 met Nuon. Ook de algemene voorwaarden, waarnaar in de dagvaarding wordt verwezen zijn van Vattenfall en kunnen dus niet op de overeenkomst van toepassing zijn, noch was in 2009 artikel 6:230 m tot en met v BW ingevoerd, zodat deze verplichtingen toentertijd niet voor Nuon golden.
5. Conclusie hiervan is dat Intrum de feiten, zoals hierboven geciteerd, niet naar waarheid heeft aangevoerd. Door niet de algemene voorwaarden van Nuon die golden in 2009 over te leggen, heeft Intrum bovendien de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig aangevoerd en daarmee de kantonrechter de mogelijkheid om de bepalingen van de toepasselijke algemene voorwaarden op oneerlijkheid te toetsen onthouden.
6. Tot slot volgt uit de als productie 4 overgelegde eindafrekeningen over de periode 2011 tot en met 2017 dat [gedaagde] per saldo € 568,99 dient terug te krijgen van Nuon. Intrum heeft in de dagvaarding niet toegelicht hoe zij op basis van deze eindafrekeningen toch tot een openstaand saldo komt van € 603,83. Ook op dat punt heeft zij de voor de beslissing van belang zijnde feiten onvoldoende in de dagvaarding aangevoerd.
7. Gelet op bovenstaande komt het de kantonrechter gerade voor om reeds nu al de vordering van Intrum geheel af te wijzen en Intrum te veroordelen in de proceskosten van [gedaagde] , die tot op heden op nihil worden begroot. De kantonrechter gaat daarbij ervan uit dat indien [gedaagde] reeds op de vordering heeft afbetaald, zoals zij ter zitting heeft verklaard, de betaalde bedragen aan haar zullen worden teruggestort.
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Intrum in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.