Beslissing op het op 11 maart 2024 bij de rechtbank ingekomen verzoek tot wraking en onder zaaknummer C/13/747634 HA RK 24/90 ingeschreven van:
verzoekster,
welk verzoek is ingediend door [naam] en strekt tot wraking van mrs. J.W. Bockwinkel, voorzitter, R.H.C. Van Harmelen en F.L. Bolkestein, leden van de meervoudige handelskamer, hierna: de rechters.
De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
het wrakingsverzoek met bijlage ingekomen op 11 maart 2024,
de rechters hebben schriftelijke te kennen gegeven niet in de wraking berusten.
1.1.Verzoekster is gedaagde partij in een zaak die bij de rechters in behandeling is onder zaaknummer C/13/732223 / HA RK 23-357. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 11 januari 2024 is het wrakingsverzoek ingekomen.
1.2.Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
In de zaak van verzoekster geldt verplichte procesvertegenwoordiging. Dit vloeit voort uit artikel 79 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 1.2 van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Amsterdam. Dat betekent dat de indiening van een wrakingsverzoek door een advocaat dient plaats te vinden, op straffe van niet-ontvankelijkheid in het wrakingsverzoek. De advocaat van verzoekster heeft zich reeds op 29 februari 2024 onttrokken. De heer [naam] heeft op persoonlijke titel onderhavig wrakingsverzoek ingediend op de dag en het uur dat met een mondelinge behandeling van de zaak zou worden aangevangen. Onder deze omstandigheden ziet de Wrakingskamer aanleiding verzoekster niet alsnog in de gelegenheid te stellen dit wrakingsverzoek door een advocaat te laten indienen. Verzoekster wordt dan ook kennelijk niet ontvankelijk verklaard in dit wrakingsverzoek. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus mondeling gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, en N.C.H. Blankevoort en A.W.J. Ros, leden, en uitgesproken op 11 maart 2024.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.