Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBDHA:2022:8251

17 augustus 2022

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 22/2455 en SGR 22/4291


uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (het college)

(gemachtigde: mr. T.M.T. Konings).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen het besluit van het college van 7 maart 2022n

Zaaknr.: SGR 22/4291

. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eisers daartegenn

Zaaknr.: SGR 22/2455

. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Het college heeft met het besluit van 30 september 2021 (primair besluit) vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van dakopbouwen op de woningen [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te Den Haag. Met het bestreden besluit van 7 maart 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.

Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [eiser 1] , de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Totstandkoming van de besluiten

1.1Op 20 augustus 2021 heeft vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het vergroten van de woningen [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] door het maken van een dakopbouw. De gevel van de te realiseren bouwlaag ligt aan de voor- en achterkant terug ten opzichte van de onderliggende bouwlaag. Aan de achterzijde wordt een dakterras gerealiseerd.

1.2De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.3In het bestreden besluit heeft het college het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 4 maart 2022 gevolgd. Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan past binnen het geldende bestemmingsplan, en dat ook is voldaan aan de andere toetsingsgronden, zoals opgesomd in artikel 2.10 van de Wabo. In dat geval moet de vergunning worden verleend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.

3.1Eiser [eiser 1] woont aan de [adres 2] [huisnummer 3] en eiser [eiser 2] op nummer [huisnummer 4] . Die woningen bevinden zich pal achter de woning van vergunninghouder, zodat zij vanuit hun woningen direct zicht hebben op het bouwplan. Eisers zijn dan ook belanghebbende bij het bestreden besluit.

3.2De woning van eiser [eiser 2] bevindt zich op de begane grond, die van eiser [eiser 1] niet.

4. Eisers voeren aan dat realisatie van die dakopbouwen zal leiden tot ontoelaatbare schaduwhinder op hun woningen. Er zal niet langer voldaan worden aan de Haagse bezonningsnorm van minimaal 2 uur bezonning op de gevel in het voor- en najaar. Sterker nog, er zal als gevolg van het bouwplan in het geheel geen bezonning meer zijn. Volgens eisers is het bestemmingsplan dat deze dakopbouwen toestaat dan ook in strijd met de bezonningsnorm. Dit is het gevolg van een destijds gemaakte, aantoonbare fout. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij eigenhandig gemaakte meetkundige berekeningen in het geding gebracht. Eisers vragen de verleende omgevingsvergunning te vernietigen en het bestemmingsplan “Bomenbuurt” op te schorten voor zover het de dakopbouwen betreft totdat de juiste berekeningen daarin verwerkt zijn.

5.1Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of regels die zijn gesteld op grond van artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

5.2Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

6.1Voor zover eiser [eiser 1] heeft beoogd mede op te komen voor de belangen van de bewoner dan wel eigenaar van het pand [adres 2] [huisnummer 5] , stelt de voorzieningenrechter vast dat een machtiging van die persoon ontbreekt. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

6.2Ter zitting is gebleken dat eiser [eiser 1] niet op de begane grond woont en het bouwplan geen gevolgen zal hebben voor de mate van bezonning van zijn woning. Eiser heeft dat ook erkend. Beoordeling van zijn gronden op dit vlak stuit naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom af op artikel 8:69a van de Awb.

De voorzieningenrechter stelt vast dat niet bestreden is dat het bouwplan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bomenbuurt”.

Dit bestemmingsplan, dat in rechte vaststaat, staat ter plaatse dakopbouwen toe. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat het eiser [eiser 2] er in wezen om te doen is om dit bestemmingsplan aan te tasten. Het bestemmingsplan staat echter in rechte vast en heeft formele rechtskracht.

7.2.Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer kenbaar uit haar uitspraak van 27 december 2018n

ECLI:NL:RVS:2018:4266.

, volgt dat de mogelijkheid om in een procedure die is gericht tegen een besluit omtrent de verlening van een omgevingsvergunning, de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen, niet zover strekt dat deze regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. In zo’n geval moet, als wordt aangevoerd dat de bestemmingsregeling in strijd is met een hogere regeling, de bestemmingsregeling alleen dan onverbindend worden geacht of buiten toepassing worden gelaten, als de bestemmingsregeling evident in strijd is met de hogere regeling.

7.3Eiser [eiser 2] beroept zich op de Haagse bezonningsnorm, zijnde een door de gemeenteraad vastgestelde beleidsregel. Een dergelijke beleidsregel is geen hogere regeling dan het bestemmingsplan. Daarom kan de gestelde strijd met de Haagse bezonningsnorm er niet toe leiden dat de bestemmingsregeling onverbindend kan worden geacht of buiten toepassing kan worden gelaten. Daarnaast is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het geldende bestemmingsplan evident onjuist is. Deze verzoeksgrond slaagt daarom niet.

7.4Verder heeft eiser [eiser 2] verwezen naar het rapport van Wolf+Dikken adviseurs van 4 november 2011. Dit bezonningsonderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting bij het bestemmingsplan “Bomenbuurt” gevoegd. De toelichting bij het bestemmingsplan is op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling niet bindend. Voor de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan moet daarom niet worden gekeken naar de toelichting, maar naar wat er in de planregels staat.

7.5Niet bestreden is dat het bouwplan in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Het college is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht niet toegekomen aan een toetsing van het bouwplan aan de Haagse bezonningsnorm. Deze toets heeft immers reeds bij de totstandkoming van het bestemmingsplan “Bomenbuurt” plaatsgevonden. De voorzieningenrechter komt dan ook niet toe aan de door eisers gemaakte berekeningen over die bezonningsnorm.

8. Aangezien onbestreden is dat geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op artikel 2.10 van de Wabo, naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht de gevraagde omgevingsvergunning verleend en deze bij het bestreden besluit in stand gelaten. Bovendien betekent dit dat het college bij zijn besluit niet toe kon komen aan een belangenafweging met betrekking tot de bezonning.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

17 augustus 2022.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Artikel delen