Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/4957 en SGR 21/5111
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats] , eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van gemeente Zuidplas, het college
(gemachtigde: J. Meijer).
1.1In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de besluiten van het college van 21 juni 2021 (de bestreden besluiten). Met deze besluiten heeft het college de verlening van een omgevingsvergunning voor plaatsing van een dakopbouw op de woning aan de [adres 1] [nummer 1] in [plaats] gehandhaafd.
1.2.De rechtbank heeft de beroepen op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2] , [naam] , [eiser 1] , en de gemachtigde van het college.
2.1.Eisers wonen aan de [adres 2] [nummer 2] (eiser [eiser 2] ) en [nummer 3] (eiser [eiser 1] ) in Nieuwerkerk aan den IJssel. Bij besluit van 16 december 2020 heeft het college aan de bewoner van de woning aan de [adres 1] [nummer 1] in [plaats] (de vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor plaatsing van een dakopbouw op die woning (het primaire besluit).
2.2.De woning aan de [adres 1] [nummer 1] is een hoekwoning. De zijgevel van deze woning ligt direct tegen de achterzijde van de tuinen van de woningen van eisers. Vanuit hun woningen hebben eisers uitzicht op deze zijgevel. De hoogte van deze zijgevel is ruim acht meter.
2.3.De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het bouwplan was volgens het college niet in lijn met het geldende bestemmingsplan, omdat de op basis van de regels van dat bestemmingsplan maximaal toegestane goot- en bouwhoogte negen meter is en het bouwplan voorziet in een totale bouwhoogte van de woning van elf meter. Het college heeft deze afwijking toegestaan, omdat het bouwplan volgens het college voldeed aan de richtlijnen voor de realisatie van dakopbouwen op drive-inwoningen als vermeld in het geldende bestemmingsplan. Artikel 9.6 van de voorschriften behorende bij dit bestemmingsplan voorziet in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid/vrijstellingsbevoegdheid voor dakopbouwen.
2.4.Eisers hebben meerdere bezwaren tegen plaatsing van een dakopbouw op de woning aan de [adres 1] [nummer 1] . De grootste bezwaren betreffen de verwachting van afname van zonlicht in hun tuinen en op hun woningen en verminderd uitzicht. Deze bezwaren zijn met de bestreden besluiten door het college afgewezen. Het college volgde het advies van de bezwaarschriftencommissie en oordeelde dat het belang van vergunninghouder om een dakopbouw te realiseren zwaarder weegt dan de belangen van omwonenden op het gebied van bezonning en uitzicht.
3.1De rechtbank beoordeelt de bestreden besluiten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Juridisch kader
3.2.Met betrekking tot de activiteit ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ geldt op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, in geval van strijd met een bestemmingsplan of een beheersverordening, onder meer met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
3.3.Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter stelt niet zelf vast of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht.n
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1312.
3.4.De woning aan de [adres 1] [nummer 1] valt, op basis van artikel 2.1, onder c, van de ‘Beheersverordening Nieuwerkerk aan den IJssel’ (de beheersverordening), onder het bestemmingsplan ‘Dorrestein 2006’ (het bestemmingsplan). Ter plaatse van die woning is de bestemming ‘Woondoeleinden’ van toepassing.
3.5.Voor de woning aan de [adres 1] [nummer 1] geldt op basis van de voorschriften van het bestemmingsplan (de planvoorschriften) een maximale bouwhoogte van negen meter. Na plaatsing van de voorgenomen dakopbouw zal de hoogte van deze woning meer dan negen meter bedragen, te weten ruim elf meter, met als gevolg overschrijding van de maximale bouwhoogte van negen meter. Artikel 9.6 van de planvoorschriften voorziet in een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid/vrijstellingsbevoegdheid voor plaatsing van een extra bouwlaag tot een maximale totale bouwhoogte van een woning van twaalf meter.
Beroepen eisers
3.6.Gezien de samenhang tussen de beroepsgronden van eisers met betrekking tot de onderwerpen bezonning en uitzicht, zal de rechtbank deze beroepsgronden gezamenlijk behandelen.
Beroepsgrond 1: schaduwwerking
Eisers zijn zich ervan bewust dat in de planvoorschriften de mogelijkheid is opgenomen om in delen van de wijk op drive-inwoningen een extra woonlaag te plaatsen tot een hoogte van twaalf meter, maar stellen dat er in dit gebied drie woningen zijn, waaronder de woning aan de [adres 1] [nummer 1] , waar een dakopbouw ongewenst is in verband met overmatige hinder voor de buren in de vorm van onder meer verlies van zonlicht/schaduwwerking. Eiser
[eiser 1] stelt ook dat het verlies van zonlicht/toename van schaduw zijn tuin zal raken. Eisers stellen ook dat het verlies aan zonlicht in het bijzonder plaatsvindt vanaf september, waarbij eiser [eiser 2] aanvoert dat die periode niet helemaal door het bezonningsonderzoek van 2 maart 2021, uitgevoerd door ITX BouwConsult, dat door vergunninghouder in het geding is gebracht (het rapport), wordt gedekt. Eiser [eiser 2] stelt hiernaast dat met de toegepaste TNO-norm wordt voorbijgegaan aan het verlies aan zonlicht op de begane grond en de tweede verdieping van de achtergevel van zijn woning, waar het glasoppervlak vergelijkbaar is met de eerste verdieping. Eisers voeren verder aan dat als gevolg van verlies van zonlicht zij warmte in hun woningen zullen verliezen.
Het college stelt dat de gemeente Zuidplas geen specifieke bezonningsnorm hanteert en de bestendige gedragslijn van de gemeente is dat aansluiting wordt gezocht bij de lichte TNO-norm. Deze norm houdt in dat er ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag dienen te zijn gedurende acht maanden in de periode 19 februari – 21 oktober. Volgens het college wordt deze methode in de rechtspraak algemeen aanvaard.
Door vergunninghouder is het rapport overgelegd, gebaseerd op de lichte TNO-toets. Uit dit rapport is volgens het college gebleken dat het bouwplan voor de woningen [adres 2] [nummer 2] tot en met [nummer 4] weliswaar enige schaduwwerking met zich brengt, maar niet in een mate die in strijd is met de lichte TNO-norm. Volgens het college heeft de commissie geen verschillen kunnen ontdekken tussen het bezonningsonderzoek van schaduwsimulator.nl dat door eisers in het geding is gebracht en het rapport. Het college is van mening dat het rapport voldoende is om daarop de bestreden besluiten te baseren. Het bezonningsonderzoek dat ten grondslag ligt aan het rapport gaat uit van de beproefde vier seizoenenmethode, waarbij per seizoen een datum als meetpunt geldt.
3.9.Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat in Nederland voor bezonning van woningen geen wettelijke normen gelden.n
Zie, onder meer, ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1164 en ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1632.
Het rapport behelst twee verschillende onderzoeken: een ‘4-seizoenen zon- en schaduwonderzoek’ en onderzoek op basis van de zogenaamde ‘lichte’ TNO-norm.
In het kader van het ‘4-seizoenen zon- en schaduwonderzoek’ zijn in het rapport afbeeldingen weergegeven van een driedimensionaal model van de woning aan de [adres 1] [nummer 1] en de woningen en tuinen van eisers op 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december. In dit verband is op verschillende tijdvakken een vergelijking gemaakt tussen de situatie zonder en met de dakopbouw in termen van zonlicht en schaduwvorming in de tuinen en op de woningen van eisers. In het rapport is met betrekking tot het ‘4-seizoenen zon- en schaduwonderzoek’ geconcludeerd:
“Uit het 4-seizoenen zon- en schaduwonderzoek komt naar voren dat er een beperkte toename van schaduw, in de winter en vroege voor- en najaar, met name in de middag te verwachten is voor [adres 2] [nummer 3] en [nummer 4] . [adres 2] [nummer 2] zal een grotere toename van schaduw ervaren. Deze toename is voelbaar op de eerste en tweede bouwlaag. Op grond hiervan is nader onderzoek verricht naar de TNO-norm.”
3.9.2.In het rapport is met betrekking tot de lichte TNO-norm voor de woningen aan de [adres 2] [nummer 2] en [nummer 3] geconcludeerd dat is voldaan aan die norm. Dit is niet betwist door eisers. Aan de lichte TNO-norm wordt voldaan als er, kort gezegd, gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode vanaf 19 februari tot en met 21 oktober. In het rapport is vermeld dat 19 februari als peildatum is gekozen voor de meting van bezonning omdat “Een meting op deze datum weerspiegelt de minimale bezonning gedurende de boven genoemde periode”, te weten de periode 19 februari – 21 oktober. Voor de woning aan de [adres 2] [nummer 2] is in het rapport geconcludeerd dat op de peildatum met de dakopbouw sprake is van 55% toename van de schaduwduur: zonder dakopbouw 102 minuten en met dakopbouw 158 minuten. Voor de woning aan de [adres 2] [nummer 3] is geconcludeerd dat op de peildatum met de dakopbouw de schaduwduur met 0% toeneemt.
3.9.3.Uit rechtspraak van de ABRvS volgt dat zij bij de beoordeling van de gevolgen voor de bezonning van een woning, toepassing van de lichte TNO-norm toestaat/acceptabel acht.n
Zie, bijvoorbeeld, ABRvS 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:953; ABRvS 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:954; ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1325. Rechtbank Noord-Holland 16 februari 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:1254.
Uit de afbeeldingen in het rapport volgt dat plaatsing van de dakopbouw zal resulteren in vermindering van zonlicht/toename van schaduw in de tuinen en de achtergevel van de woningen van eisers. Dit beeld volgt ook uit de door eisers in het geding gebrachte schaduwsimulator. Zoals door eiser [eiser 2] gesteld, zal de extra schaduw ook de begane grond en tweede verdieping van zijn woning raken.
Uit de schaduwsimulator volgt dat in het bijzonder in de periode september tot en met maart de dakopbouw schaduwvorming tot gevolg zal hebben op de achtergevel van de woningen van eisers, en dat in de overige maanden dit in mindere mate of niet het geval zal zijn. In dit verband neemt de rechtbank in overweging dat in de periode september tot en met maart het aantal zonuren in Nederland doorgaans kleiner is ten opzichte van de periode april tot en met augustus, hetgeen betekent dat in de zonrijkere periode van het jaar de dakopbouw geen of alleen in beperkte mate schaduwvorming op de achtergevels van de woningen van eisers tot gevolg zal hebben. In de periode september tot en met maart zouden de tuinen en de achtergevels van de woningen van eisers in elk geval, ook zonder dakopbouw, gezien de tijd van het jaar minder zonlicht ontvangen. Uit de schaduwsimulator blijkt dat in de periode maart tot en met september in de tuinen van eisers extra schaduw ontstaat als gevolg van de dakopbouw. De extra schaduw in die periode maart tot en met september in de tuinen van eisers acht de rechtbank niet overmatig.
3.9.5.Op basis van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de vermindering van zonlicht/toename van schaduw op de achtergevel van de woningen van eisers en hun tuinen op jaarbasis niet onevenredig is en het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van vergunninghouder om een dakopbouw te realiseren zwaarder weegt dan de belangen van eisers op het gebied van bezonning in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Beroepsgrond 2 eiser: uitzicht
3.10.Volgens eisers zal de dakopbouw een groot deel van hun uitzicht bepalen, nu de dakopbouw zal worden toegevoegd aan de muur, de zijgevel van de woning aan de [adres 1] [nummer 1] , waar zij tegenaan kijken, in de kleur donkerbruin. Eisers zijn zich ervan bewust dat in de planvoorschriften de mogelijkheid is opgenomen om in delen van de wijk op drive-inwoningen een extra woonlaag te plaatsen tot een hoogte van twaalf meter, maar stellen dat er in dit gebied drie woningen zijn, waaronder de woning aan de [adres 1] [nummer 1] , waar een dakopbouw ongewenst is in verband met overmatige hinder voor de buren in de vorm van onder meer overmatig zichtverlies/kokerwerking.
3.11.Het college beaamt dat met de dakopbouw het uitzicht anders zal zijn dan nu het geval is. Het college stelt dat uit constante rechtspraak volgt dat er geen recht bestaat op blijvend uitzicht. Wonen in stedelijk gebied brengt met zich dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat in de directe omgeving gebouwd wordt. Bovendien was deze verandering voorzienbaar, gelet op de in het bestemmingsplan vermelde afwijkingsmogelijkheid.
3.12.Tussen partijen is niet in geschil dat de dakopbouw het uitzicht van eisers vermindert. Uit rechtspraak van de ABRvS volgt, zoals door het college gesteld, dat in het algemeen geen recht bestaat op blijvend vrij of ongehinderd uitzicht,n
Zie, bijvoorbeeld, ABRvS 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2217. ABRvS 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2487.
3.12.1.De rechtbank overweegt dat de – op zichzelf juiste – argumentatie van het college, bestaande uit het algemene juridische kader dat geldt voor het onderwerp uitzicht in een stedelijke omgeving en de omstandigheid dat in de planvoorschriften in artikel 9.6 een afwijkingsregeling is neergelegd, van belang maar niet voldoende is voor de beantwoording van de vraag of in deze zaak sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Onder goede ruimtelijke ordening valt onder meer een goed/aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te beoordelen of in deze zaak sprake is van een dergelijk woon- en leefklimaat op het perceel van eisers in geval van plaatsing van de dakopbouw, was het naar het oordeel van de rechtbank nodig ook het ruimtelijk effect van de dakopbouw op het uitzicht van eisers te onderzoeken en te behandelen in de bestreden besluiten. Uit de bestreden besluiten blijkt niet, althans niet op kenbare wijze, dat dit ruimtelijk effect is onderzocht door het college. In elk geval komt in de bestreden besluiten dit ruimtelijk effect niet aan de orde. Gelet hierop zijn de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en komen deze voor vernietiging in aanmerking.
3.12.2.De rechtbank ziet evenwel aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten. Als het college de invloed van de dakopbouw op het uitzicht van eisers wel (op voor de rechtbank kenbare wijze) had onderzocht en bij zijn motivering had betrokken, had het namelijk in redelijkheid tot de bestreden besluiten kunnen komen. In dit verband overweegt de rechtbank dat uit het dossier is gebleken dat de hoogte van de woning aan de [adres 1] [nummer 1] waarop de dakopbouw is geplaatst ruim acht meter is, hetgeen betekent dat in een situatie zonder dakopbouw vanuit de lagere delen van de woningen van eisers een horizontale zichtlijn bestaat op de zijgevel van de woning aan de [adres 1] [nummer 1] . Dit blijft zo met de dakopbouw. De diagonale zichtlijn/zichtlijn richting de hemel en de horizontale zichtlijn vanuit de hogere delen van de woningen van eisers worden beïnvloed door de dakopbouw. Aan weerskanten van de dakopbouw en vanaf de bovenzijde van de dakopbouw is evenwel ruimte aanwezig die (hemel)uitzicht mogelijk maakt.
3.12.3.Tegen deze achtergrond is de invloed van de dakopbouw op het uitzicht van eisers niet onaanvaardbaar te noemen. Om deze reden zal de rechtbank de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand laten.
Beroepsgrond 3: afname verkoopbaarheid woning
3.13.Volgens eiser [eiser 1] zal de verkoopbaarheid van zijn woning naar verwachting afnemen in verband met verlies aan uitzicht en zonlicht als gevolg van de dakopbouw.
3.14.Het college stelt dat als eiser waardevermindering van zijn woning vermoedt hij op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een verzoek tot planschade kan indienen.
3.15.Deze beroepsgrond slaagt niet. Beweerdelijke waardedeling van een woning hoeft niet betrokken te worden in het kader van beoordeling van een goede ruimtelijke ordening in de zin van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, nu die beoordeling alleen ruimtelijke aspecten/effecten betreftn
Zie, bijvoorbeeld, ABRvS 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1280.
4.1.Gelet op hetgeen onder 3.12. tot en met 3.12.3. is overwogen zijn de beroepen gegrond wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand te laten.
4.2.Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden met betrekking tot hun beroepen, ter hoogte van € 181 voor ieder van hen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb;
- bepaalt dat het college het griffierecht in de beroepsprocedure van € 181,- aan ieder van eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ruff, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2023.
|
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.