RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/926
(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe),
en
(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging uit Afghanistan.
1.1.Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (met behulp van een beeldverbinding), de gemachtigde van eiser, M. Masshoor als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verweerder verzocht hem en zijn gezin zo snel mogelijk over te brengen naar Nederland vanuit Afghanistan. Hij stelt dat hij heeft gewerkt als construction project manager voor de bedrijven ANA en PACC. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser niet is opgeroepen om naar het vliegveld te komen voor evacuatie en ook niet valt onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021(Kamerbrief)n
Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat verweerder niet goed heeft onderzocht en gemotiveerd waarom hij en zijn gezin niet onder de groepen in de motie Belhajn
Motie van het lid Belhaj c.s., Kamerstukken II 2020/21, 25 925, nr. 788. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2684. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 13 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21702. Eiser verwijst naar WBV 2022/19.
Eiser heeft ook een aanvraag op grond van de Tolkenregeling gedaan. Verweerder heeft deze aanvraag ten onrechte niet besproken. Een beslissing hierover is een appellabel besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1.Het gaat hierbij onder meer om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde ngo’s als zij sinds 1 januari 2018 ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De ngo’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
4.2.Ook personen (en hun kerngezinnen) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3.Over dit beleid heeft de Afdeling twee richtinggevende uitspraken gedaan.n
Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719. Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164. ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.2. en ECLI:NL:RVS:2023:719 r.o. 5.1.
4.4.Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is.n
ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
4.5.Ook mag de minister niet strikt vasthouden aan de minimumperiode van een jaar als zich bijzondere omstandigheden voordoen’.n
ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3. ECLI:NL:RVS:2023:718.
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader. Daarbij wijst de rechtbank erop dat uit het gestelde onder 4.3. volgt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen.
5.1.Zoals de rechtbank eerder heeft overwogenn
Voetnoot 7. ECLI:NL:RVS:2023:719.
5.2.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet binnen de reikwijdte van de in de Kamerbrief omschreven groepen valt. Het is een beleidskeuze van het kabinet geweest om voor de twee in de Kamerbrief genoemde groepen een speciale voorziening te treffen. Deze beleidskeuze kan in rechte slechts terughoudend worden getoetst. Verweerder heeft daarbij een keuze gemaakt voor medewerkers van ngo’s waaraan het financieringscriterium is gekoppeld en die na 1 januari 2018 werkzaamheden hebben verricht. Zoals deze rechtbank eerder heeft overwogen is hierbij niet de mate van gevaar, maar de mate waarin er sprake is van een evidente zorgplicht van verweerder redengevend geweest.n
Voetnoot 7.
5.3.Eiser heeft volgens de door hem overgelegde stukken via het bedrijf ANA Construction en later zijn eigen bedrijf PACC gewerkt aan meerdere projecten voor verschillende organisaties, waaronder het Duitse leger en het Belgische Médecins sans frontières. Omdat hij geen werkzaamheden heeft verricht voor een Nederlandse ngo na 1 januari 2018, valt hij niet onder de eerste groep.
5.4.Eiser valt ook niet onder de tweede groep. Eiser heeft weliswaar stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2011 bouwwerkzaamheden voor Defensie heeft verricht, maar hij heeft daarmee niet onderbouwd dat hij rechtstreeks voor de Nederlandse missie heeft gewerkt, niet dat hij deze werkzaamheden minimaal een jaar heeft verricht en ook niet dat hij substantiële werkzaamheden heeft verricht in een voor het publiek zichtbare functie. De door eiser in dit verband opgeworpen vraag of hij in bewijsnood verkeert, omdat hij is gevlucht naar Tadzjikistan, hoeft niet te worden beantwoord. Immers, verweerder heeft zijn aanvraag niet afgewezen omdat eiser onvoldoende bewijs heeft aangedragen, maar omdat uit een inhoudelijke beoordeling van eisers stukken is gebleken dat hij niet aan de criteria voor de speciale voorziening voldoet.
5.5.Het is niet zo dat eiser net niet onder de omschrijving van de groepen in het beleid valt, waardoor sprake zou zijn van een inconsistente toepassing van het beleid. Er bestaat daarom ook geen grond voor het oordeel dat verweerder naar alle werkzaamheden tezamen had moeten kijken. Het gegeven dat een duidelijke afbakening van de groepen die voor overbrenging in aanmerking komen grote consequenties kan hebben voor personen die daar buiten vallen, maakt het bestreden besluit niet inconsistent of onevenredig.n
Voetnoot 7.
5.6.Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiser heeft niet onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. Daarbij is van belang dat andere personen kunnen zijn geëvacueerd tijdens de evacuatiefase, of zijn overgebracht na de evacuatiefase omdat zij tijdens de evacuatie al waren opgeroepen. Verder kunnen personen naar Nederland zijn gekomen op basis van de Tolkenregeling.
5.7.Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook niet. De door het kabinet in de brief van 18 augustus 2021 gedane toezegging om de motie Belhaj naar letter en geest te zullen uitvoeren, bevat geen toezegging die specifiek tot eiser is gericht.
5.8.Er is ook geen sprake van een motiveringsgebrek. Verweerder heeft namelijk in het bestreden besluit gemotiveerd dat eiser niet onder de groepen valt. Deze motivering heeft verweerder ter zitting uitgebreider toegelicht.
5.9.De rechtbank is verder van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet voldoet aan de criteria.
5.10.Over de stelling van eiser dat zijn aanvraag ook zag op de Tolkenregeling overweegt de rechtbank tot slot het volgende. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder in de besluiten over de speciale voorziening die hier voorliggen ook had moeten toetsen aan de Tolkenregeling. Het betreft een aanvraag op grond van een andere regeling die leidt tot een aparte procedure. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de minister van Defensie steeds heeft beslist op verzoeken op grond van de Tolkenregeling. De Afdeling heeft in de uitspraken van 10 april 2024 overigens bepaald dat een afwijzing van een verzoek op grond van de Tolkenregeling een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.n
Zie onder meer ECLI:NL:RVS:2024:1500.
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eiser en zijn gezin over te brengen naar Nederland.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024.
|
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.