Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBDHA:2025:1628

Dublin buiten zitting. Beroep kennelijk ongegrond. Eiser mag worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten.

Rechtbank Den Haag 7 February 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBDHA:2025:1628 text/xml public 2025-02-07T16:44:56 2025-02-07 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Den Haag 2025-02-07 NL24.51139 Uitspraak Eerste aanleg - enkelvoudig NL Groningen Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1628 text/html public 2025-02-07T16:38:28 2025-02-07 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBDHA:2025:1628 Rechtbank Den Haag , 07-02-2025 / NL24.51139
Dublin buiten zitting. Beroep kennelijk ongegrond. Eiser mag worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten.

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.51139
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
<?linebreak?> [naam], eiser,
V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),

en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Azerbeidzjaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.51140. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.

3. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening staat. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland op 21 augustus 2024 bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 3 september 2024, op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening aanvaard.

Verwijzing naar zienswijze

5. De rechtbank overweegt, dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De minister is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.

Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening

6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Volgens eiser kent de toegang tot opvang tekortkomingen en hebben deze tekortkomingen de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Eiser stelt dat er pushbacks plaatsvinden die een ernstige tekortkoming vormen in de asielprocedure.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat er nog steeds geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en dat de minister ten aanzien van Kroatië derhalve uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 september 2023 en 9 oktober 2024. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 toegelicht dat niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië, waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan de vreemdeling niet had mogen worden overdragen aan Kroatië. De Afdeling is daarbij uitgebreid ingegaan op de door eiser genoemde pushbacks. De Afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks niet kan worden gelijkgesteld met een reëel risico dat dit gebeurt.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister er terecht op heeft gewezen dat eisers verklaringen niet zijn onderbouwd. Daaruit kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat Kroatië de internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser kan zich bovendien bij voorkomende problemen wenden tot de Kroatische autoriteiten.

Verantwoordelijkheid Kroatië

7. Eiser betoogt dat hij geen asielaanvraag in heeft willen dienen in Kroatië. Eiser werd gedwongen zijn vingerafdrukken af te geven. Eiser stelt dat het aan de minister is om bij de autoriteiten van Kroatië stukken op te vragen die blijk geven van het doen van een asielaanvraag. Eiser voert aan dat de vingerafdrukken alleen blijk geven van zijn inreis via Kroatië. Volgens eiser heeft de minister niet aangetoond dat eiser een persoon is wiens verzoek om internationale bescherming in een lidstaat bij definitieve beslissing is afgewezen.
7.1.
Vast staat dat het claimakkoord is gesloten op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Dit artikel ziet op de situatie waarin een vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend in een lidstaat en de vreemdeling de lidstaat heeft verlaten gedurende het proces van het onderzoek naar de vraag of mogelijk een andere lidstaat verantwoordelijk is. De minister mag er onder deze omstandigheden van uitgaan dat Kroatië zich heeft verplicht om eiser terug te nemen om de procedure tot bepaling van de verantwoordelijke lidstaat af te ronden. Dat de verantwoordelijkheid van Kroatië voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielverzoek nog niet onherroepelijk vaststaat, doet hier niets aan af. Eiser heeft verder geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan de rechtbank aan het voorgaande zou moeten twijfelen. Eisers stelling dat hij gedwongen zijn vingerafdrukken heeft moeten afgeven treft in dit verband geen doel.
7.2.
Dat Kroatië het terugnameverzoek op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening heeft geaccepteerd en dat daarmee niet vaststaat dat Kroatië de lidstaat is die eisers asielaanvraag inhoudelijk zal behandelen, maakt het voorgaande niet anders. Eiser heeft niet onderbouwd waarom een dergelijk claimakkoord niet toegestaan zou zijn en hij heeft ook geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat zijn asielaanvraag niet inhoudelijk zal worden behandeld door Kroatië. Eisers beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

8. Eiser betoogt dat de minister in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening een belangenafweging had moeten maken met betrekking tot het feit of van hem mag worden verwacht dat hij gelet op wat hij heeft meegemaakt, terugkeert naar het land waar hij de door hem gestelde behandeling heeft moeten ondergaan. Volgens eiser heeft de minister dit niet gedaan, maar heeft de minister alleen de feiten betrokken bij de vraag of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat de beschikking geen blijk geeft van een belangenafweging naar aanleiding van de bijzondere individuele omstandigheden die door eiser zijn aangevoerd. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 12 juli 2024. Eiser betoogt dat de vraag of de overdracht moet worden verboden, een juridisch wezenlijk andere beoordeling behelst dan de vraag of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die de overdracht onevenredig hard maken. Eiser heeft een broer die verblijft in Nederland. Eiser voert aan dat de Kroatische autoriteiten zijn mensenrechten hebben geschonden, hij is mishandeld en onjuist bejegend. De minister had de Kroatische autoriteiten om garanties moeten verzoeken. Eiser stelt dat de minister zijn argumenten niet in onderlinge samenhang heeft betrokken in de motivering om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zijn omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, niet van betekenis voor de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier anders over te oordelen, omdat de behandeling door de Kroatische autoriteiten betrokken wordt bij de beoordeling of overdracht in strijd is met de internationale verplichtingen. Andere bijzondere, individuele omstandigheden kunnen dan nog aanleiding zijn om de aanvraag onverplicht aan te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De door eiser gestelde omstandigheden over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten, zien enkel op de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Dit kan in dit geval, zoals hiervoor is overwogen, de toets in rechte doorstaan. Gelet daarop heeft de minister deze omstandigheden in redelijkheid als niet van betekenis kunnen achten bij de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen. De rechtbank overweegt verder dat de aanwezigheid van eisers broer, zonder nadere onderbouwing of toelichting van die band, niet maakt dat de minister daarin aanleiding had hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De minister heeft in het besluit deugdelijk gemotiveerd waarom de omstandigheden die eiser aanvoert niet voldoende bijzonder zijn om van zijn overdracht aan Kroatië af te zien wegens onevenredige hardheid.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

ECLI:NL:RVS:2023:3411.

ECLI:NL:RVS:2024:4037.

ECLI:NL:RBDHA:2024:10838.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3164), 2 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1860), en meer recentelijk van 27 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4853) en 9 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:44).

Artikel delen