Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBLIM:2021:8534

12 November 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 9527334 CV EXPL 21-5199

Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 12 november 2021

in de zaak van

[eiser] ,

wonend [adres] ,

[woonplaats] ,

eisende partij,

gemachtigde mr. M.J.M.H. Nass,

tegen

de stichting

STICHTING KRIJTLAND WONEN,

gevestigd te Vaals,

gedaagde partij,

gemachtigde Agin Otten Gerechtsdeurwaarders.

Partijen zullen hierna [eiser] en Krijtland Wonen worden genoemd.

De procedure

1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding

  • het e-mailbericht van 10 november 2021 zijdens [eiser] met producties

  • de mondelinge behandeling op 11 november 2021, bij welke gelegenheid Krijtland Wonen een pleitnotitie met producties heeft ingebracht. Partijen – [eiser] is verschenen bij mr. Nass en was zelf niet aanwezig – hebben desgevraagd ingestemd met een, zo nodig, verkort vonnis.

1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

2.1. [eiser] huurt van Krijtland Wonen de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] .

2.2.Bij verstekvonnis van 13 oktober 2021, met zaaknummer 9463525 CV EXPL 21-4531, heeft de kantonrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, (onder meer) de huurovereenkomst ontbonden en [eiser] veroordeeld de woning te ontruimen.

2.3.Krijtland Wonen heeft het vonnis op 26 oktober 2021 aan [eiser] doen betekenen en de ontruiming aangezegd voor 15 november 2021.

2.4. [eiser] is in verzet gegaan tegen het verstekvonnis. [eiser] heeft Krijtland Wonen verzocht om de executie van het vonnis aan te houden totdat in de verzetprocedure is beslist. Krijtland Wonen heeft aangegeven hier niet mee akkoord te gaan.

Het geschil

3.1. [eiser] vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 13 oktober 2021 te bevelen totdat de uitspraak is gedaan in de verzetprocedure, met veroordeling van Krijtland Wonen in de proces- en nakosten, met rente.

3.2.De grondslag van de vordering en het daarop gevoerde verweer van Krijtland Wonen zullen hierna – voor zover relevant – in de beoordeling worden weergegeven.

De beoordeling

4.1.In dit kort geding is sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Uitgangspunt bij de vraag of de executie van een vonnis moet worden geschorst is de toetsingsmaatstaf zoals die door de Hoge Raad is geformuleerd in het Ritzen/Hoekstra-arrest (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575). Die maatstaf houdt in dat in een executiegeschil de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.

4.2.De Hoge Raad is in een arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) inmiddels teruggekomen van bovengenoemde toetsingsmaatstaf voor zover het gaat om een vordering in kort geding tot schorsing van een uitspraak waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat. Daaronder valt ook verzet zo blijkt uit het arrest. De Hoge Raad heeft voor die gevallen een aangepaste toetsingsmaatstaf geformuleerd die dezelfde is als die voor een schorsingsincident.

4.3.Omdat het in dit kort geding gaat om de tenuitvoerlegging van een verstek waartegen door [eiser] verzet is ingesteld, dient de aangepaste toetsingsmaatstaf te worden gehanteerd. Die komt er kort gezegd op neer dat de voorzieningenrechter in een executiegeschil de belangen van partijen dient af te wegen. Meer concreet zal moeten worden onderzocht of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van [eiser] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde verzet is beslist, zwaarder weegt dat het belang van Krijtland Wonen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Omdat in het verstekvonnis dat ten uitvoer wordt gelegd de uitvoerbaarverklaring bij voorraad door de kantonrechter niet is gemotiveerd, hoeft [eiser] geen nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn vordering tot schorsing ten grondslag te leggen.

4.4.Gesteld noch gebleken is dat het verstekvonnis op een juridische of feitelijke misslag berust. Bovendien heeft Krijtland Wonen ter mondelinge behandeling onbetwist gesteld, en onderbouwd, dat sprake is van een aanzienlijke huurachterstand, die nadien alleen maar is toegenomen, en dat betalingsregelingen niet langer zijn nagekomen.

4.5.Beoordeeld dient dan ook te worden of Krijtland Wonen in redelijkheid geen gebruik zou mogen maken van haar recht tot executie van het vonnis van de kantonrechter van 13 oktober 2021 in afwachting van de door [eiser] gestarte verzetprocedure.

4.6.Dat sprake is van een noodtoestand is niet gebleken. Het verlies van woonruimte is immers inherent aan een ontruiming. De kantonrechter wordt geacht reeds met deze omstandigheid rekening te hebben gehouden in het vonnis van 13 oktober 2021, zodat deze omstandigheid volgens vaste rechtspraak, hoe ingrijpend ook, geen noodtoestand in bovengenoemde zin oplevert. In de dagvaarding is weliswaar in dit verband nog gesteld dat [eiser] zijn leven net weer op orde probeert te krijgen, maar elke toelichting van zijn persoonlijke omstandigheden – anders dan dat hij is ontslagen en dat de Belastingdienst toeslagen heeft teruggevorderd – is uitgebleven. Hierbij wordt opgemerkt dat de mondelinge behandeling gepland stond, en is aangevangen, om 11 uur en dat [eiser] zelf om 11.10 uur, ten tijde van het sluiten van het onderzoek, nog altijd niet was verschenen.

4.7.Ten aanzien van de vraag of sprake is van misbruik van bevoegdheid door Krijtland Wonen in de zin van artikel 3:13 lid 2 BW, wordt het volgende overwogen.

4.8.Gelet op het verhandelde ter mondelinge behandeling staat vast dat er een forse huurachterstand bestaat en dat de huurachterstand alleen maar oploopt. De gemachtigde van [eiser] heeft zelf geen stukken gezien, en kan deze ook niet overleggen, ter onderbouwing van de (aldus slechts blote) stelling dat [eiser] in afwachting is van een teruggave van de Belastingdienst en daarmee de achterstand op korte termijn alsnog kan inlopen. Daarnaast staat vast dat [eiser] betalingsregelingen niet (langer) nakomt en aangeboden hulp niet accepteert. Op die gronden bestaat er geen aanleiding om hem alsnog een terme de grâce te verlenen.

4.9.Het vorenstaande brengt mee dat uitgegaan dient te worden van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 13 oktober 2021, zodat Krijtland Wonen het recht heeft om tot executie daarvan over te gaan. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering moet worden afgewezen.

4.10. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

De beslissing

De kantonrechter in kort geding

5.1.wijst de vordering af,

5.2.veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Krijtland Wonen tot op heden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde,

5.3.verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.

NIv

Artikel delen