Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1147
(gemachtigde: mr. E. Akdeniz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. K.P.A. Canters).
Met het besluit van 19 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser per 15 oktober 2020 een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 42,75%.
Met het besluit van 6 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard, (de rechtbank begrijpt) het primaire besluit herroepen voor zover het betreft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser en deze gewijzigd vastgesteld op 67,89%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek op 20 december 2022 heropend en het UWV in de gelegenheid gesteld een reactie van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) in te sturen, gelet op hetgeen in de punten 3 en 4 van de heropeningsbeslissing is overwogen. Verwezen wordt naar de heropeningsbeslissing, verzonden op 20 december 2022.
Bij brief van 20 januari 2023 heeft het UWV een verweerschrift ingebracht. In de bijlagen bij dat verweerschrift zijn gevoegd een rapportage van de arts bezwaar en beroep van 9 januari 2023, een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 10 januari 2023, een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 januari 2023 en documenten uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) gedateerd op 18 januari 2023.
Bij brief van 14 februari 2023 heeft eiser op voornoemde stukken gereageerd.
Vervolgens is met (stilzwijgende) toestemming van partijen een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1. Eiser werkte als machine operator voor gemiddeld 34,50 uur per week. Hij heeft zich op 18 oktober 2018 wegens gezondheidsklachten ziekgemeld voor dit werk. Op 1 juni 2019 is het dienstverband geëindigd. Vanaf 3 juni 2019 heeft eiser ziekengeld op grond van de Ziektewet ontvangen.
2. Op 3 juli 2020 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser telefonisch gesproken en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 15 oktober 2020. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een FML van 12 augustus 2020. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eisers eigen werk als machine operator gezien zijn beperkingen niet geschikt voor hem is maar dat er drie functies (en twee reservefuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 57,25% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 42,75%. Daarom krijgt eiser per 15 oktober 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij wordt uitgegaan van dit percentage.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een artsn
Het sociaal medisch oordeel in het rapport van 25 maart 2021 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de arts bezwaar en beroep zijn de beperkingen niet volledig juist vastgesteld. De arts bezwaar en beroep heeft een gewijzigde FML van 25 maart 2021 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de gewijzigde FML van 25 maart 2021 vastgesteld dat de conclusie van de arbeidsdeskundige, dat eisers eigen werk voor hem ongeschikt is, juist is maar dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies moeten vervallen in verband met de door de arts bezwaar en beroep vastgestelde urenbeperking. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens opnieuw het CBBS geraadpleegd en drie nieuwe functies (en één reservefunctie) geduid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser met de middelste van deze drie functies 32,11% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 67,89%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.5. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij voert aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de hieraan ten grondslag gelegde wettelijke bepalingen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser is van mening dat de beslissing op een onjuiste feitelijke grondslag berust. Eiser vindt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het UWV niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat hij niet psychisch en lichamelijk is onderzocht door een verzekeringsarts. In eerste instantie heeft een telefonisch spreekuur met een verzekeringsarts plaatsgevonden en in bezwaar alleen een hoorzitting, waarbij een arts bezwaar en beroep aanwezig was. Hij verwijst hierbij naar het expertiseonderzoek van het Expertise Instituut dat hij heeft laten uitvoeren. Hij vindt dat verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] , die de expertise heeft uitgevoerd, wel een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat dit onderzoek en de daarbij behorende conclusies moeten worden overgenomen door het UWV. Verder stelt eiser dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, omdat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Hij kampt met chronische klachten. Hij is niet in staat om reguliere arbeid te verrichten. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat is de geduide functies te verrichten. Specifiek acht eiser twee van de geduide functies niet geschikt, namelijk apotheekmedewerker (sbc-code 271171) en huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333). Eiser onderbouwt zijn standpunten met een verzekeringsgeneeskundige (door [naam verzekeringsarts] ) en arbeidsdeskundige (door Overduin) expertise van het Expertise Instituut van 23 juni 2022. Ten slotte stelt eiser dat een deskundige (verzekeringsarts) moet worden benoemd, omdat de expertise voldoende twijfel doet ontstaan over het onderzoek van het UWV.
6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser per 15 oktober 2020 voor 67,89% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 15 oktober 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 15 oktober 2020 voor 67,89% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
8. Voordat de rechtbank zich inhoudelijk over de zaak zal uitlaten, wordt het volgende overwogen. Naar aanleiding van de heropeningsbeslissing heeft het UWV nader medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. De arts bezwaar en beroepn
De medische heroverweging in het rapport van 9 januari 2023 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
heeft op 9 januari 2023 nader gerapporteerd en daarbij de FML aangepast op het item geknield of gehurkt actief zijn. Deze gewijzigde FML van 10 januari 2023 is vervolgens voorgelegd aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, die aan de hand van deze FML nader onderzoek heeft verricht. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervalt de functie van schoonmaker (sbc-code 111333), maar omdat dit een reservefunctie was, heeft dit geen gevolgen voor het berekende arbeidsongeschiktheidspercentage.9. Omdat de arts bezwaar en beroep tijdens de beroepsprocedure een verdere beperking heeft aangenomen in de FML van 10 januari 2023 kleeft er aan de besluitvorming in bezwaar een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het UWV heeft het gebrek met het rapport van de arts bezwaar en beroep van 9 januari 2023 naar het oordeel van de rechtbank hersteld. De rechtbank zal dit laatste hieronder nader uitleggen. Niet is gebleken dat eiser door het gebrek in het bestreden besluit is benadeeld, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage hetzelfde blijft en eiser in de gelegenheid is gesteld om aanvullend te reageren op het verweerschrift van 20 januari 2023 met bijlagen, hetgeen hij bij brief van 14 februari 2023 ook gedaan heeft. Dit maakt dat de rechtbank het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeert.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
10. De arts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het dossier, waaronder het rapport van de verzekeringsarts en informatie van eisers behandelaars, en de bezwaargronden van eiser. Hij heeft eiser gesproken en (psychisch) geobserveerd tijdens de hoorzitting en de door eiser ingebrachte medische informatie van de reumatoloog, de cardioloog en een medicatieoverzicht meegewogen in zijn beoordeling. De stelling van eiser dat een lichamelijk onderzoek had moeten worden verricht leidt volgens de rechtbank, in dit geval, niet tot het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de arts bezwaar en beroep eiser heeft gezien en over zijn klachten heeft bevraagd op de hoorzitting, kennis heeft genomen van de medische informatie, waaronder van de reumatoloog die ook een lichamelijk onderzoek heeft verricht, acht heeft geslagen op het uitgebreid beschreven lichamelijk onderzoek in het expertiseonderzoek van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] en al deze bevindingen heeft meegewogen in zijn beoordeling. Daarnaast heeft de arts bezwaar en beroep op een zorgvuldig en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten van eiser, te weten: zijn psychische klachten (chronische depressie, angststoornis, paniekaanvallen), zijn cardiale klachten (hartkloppingen, benauwdheid, vermoeidheid, duizeligheid, concentratieproblemen) en zijn fysieke klachten (polsen, nek, schouder, rug, heup, handen, voeten, knieën beiderzijds en gewrichtsklachten/artrose) betrokken bij de medische beoordeling. Deze klachten komen ook overeen met de klachten die verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] vermeldt in zijn expertiseonderzoek. De arts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gemotiveerd dat hij gezien de aard van de lichamelijke klachten (tendomyogeen van aard), de aanwezige recente medische informatie van de reumatoloog, inclusief informatie van een lichamelijk onderzoek, en de duidelijke diagnose hij geen noodzaak/meerwaarde zag in een verder lichamelijk onderzoek. In beroep is daar nog aan toegevoegd dat [naam verzekeringsarts] bij zijn lichamelijk onderzoek geen nieuwe gegevens heeft waargenomen, zoals standsafwijkingen van de botten of gewrichten en/of spierafwijkingen. Bij zijn lichamelijk onderzoek zijn de subjectieve reacties van eiser betrokken wat niet tot een objectief oordeel over de functionele mogelijkheden kan leiden, aldus de arts bezwaar en beroep. De rechtbank kan dit volgen. De enkele omstandigheid dat een arts bezwaar en beroep (en geen verzekeringsarts bezwaar en beroep) heeft gemotiveerd dat kan worden afgezien van een lichamelijk onderzoek maakt het medisch onderzoek evenmin onzorgvuldig. De rechtbank meent dat een spreekuurcontact één van de onderzoekshandelingen is om de medische feiten in een concreet geval vast te stellen. Het verrichten van een spreekuurcontact (lichamelijk en/of psychisch onderzoek) behoort niet tot het specifieke specialistische terrein van een geregistreerd verzekeringsarts; iedere afgestudeerde arts is in staat en bevoegd om dit adequaat te doen en daarmee de medische feiten vast te stellen. Daardoor kan ook niet gezegd worden dat een arts bezwaar en beroep niet in staat of niet deskundig genoeg is om te beoordelen of het noodzakelijk is om zo’n lichamelijk en/of psychisch onderzoek te verrichten. Volledigheidshalve is de vertaalslag van de medische feiten naar beperkingen in de FML gewaarborgd door de contrasignering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de arts bezwaar en beroep aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht.
De beoordeling van de belastbaarheid
11. De verzekeringsarts gaat uit van de diagnoses depressieve persoonlijkheidsstoornis en fibromyalgie/gewrichtsklachten met onbekende oorzaak. De verzekeringsarts stelt dat er op grond van de anamnese en gegevens uit het dossier sprake is van een verlaagde stemming, waarbij ook wekelijks bezoek aan de psycholoog niet veel meer bijdraagt aan het herstel. Er is geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, maar er zijn wel forse beperkingen in de rubrieken persoonlijk- en sociaal functioneren. Buiten een verhoogde bloeddruk, welke met medicatie wordt behandeld, zijn er geen objectiveerbare afwijkingen gevonden. Eiser is aangewezen op een werkbelasting zonder onregelmatige- of nachtdiensten. Ook gelden beperkingen op het vlak van sterkte tijdsdruk, dwingend hoge tempobelasting en conflicterende functie-eisen (tempo versus zorgvuldigheid en veiligheid). Tevens dient rekening gehouden te worden met verminderde conflicthantering en een verhoogd afbreukrisico, waardoor aan eiser geen grote verantwoordelijkheden kunnen worden opgelegd.
12. De arts bezwaar en beroep heeft in de rapporten uiteengezet op welke punten hij tot een andere conclusie dan de verzekeringsarts komt. Dat betreft de volgende punten. Gezien de chronische tendomyogene klachten van eiser kan worden gesteld dat hij zware fysieke handelingen moet vermijden. Daarom acht de arts bezwaar en beroep eiser licht beperkt op het vlak van zwaar tillen en dragen, frequent reiken en buigen en geknield of gehurkt actief zijn. Daarnaast leiden de paniekstoornis, angst, langdurige overspanning en pijnklachten bij eiser tot een te groot energieverbruik en daardoor tot een extra recuperatie periode. Er wordt een urenbeperking gesteld van 6 uur per dag en 30 uur per week. De claim dat eiser medisch gezien volledig arbeidsongeschikt is wordt niet gevolgd, omdat eiser niet voldoet aan de criteria genoemd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Er is geen sprake van opname in het ziekenhuis of instelling en chronische bedlegerigheid. Ook is eiser voor het uitvoeren van activiteiten in het dagelijks leven niet dermate afhankelijk dat hij lichamelijk of psychisch niet zelfredzaam is. Tevens is er geen sprake van sterk wisselende mogelijkheden in de belastbaarheid of een op korte termijn verwachte afname van de belastbaarheid. Dat eiser forsere beperkingen heeft ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren wordt niet gevolgd. Uit de aangegeven beperkingen in de FML op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren blijkt dat voldoende rekening is gehouden met de aanwezige depressieve stoornis en paniekstoornis van eiser. Dat eiser beperkt is op het item emotionele problemen van anderen hanteren wordt niet gevolgd, omdat het inadequaat omgaan met emotionele uitingen van anderen voorkomt bij specifieke cliëntengroepen. Eiser valt niet onder deze groepen. Gezien de depressieve klachten bij eiser kan sprake zijn van onverschilligheid, ongevoeligheid voor de emotionele problemen van anderen wat de kwaliteit van de arbeidsprestatie in werken met mensen benadeelt. De verzekeringsarts heeft eiser terecht beperkt geacht voor werken met klanten, patiënten en werken in een leidinggevende functie. Ook wordt eiser niet beperkt geacht op samenwerken. De verzekeringsarts heeft bij het aangeven van de beperkingen voor conflict hanteren voldoende rekening gehouden met de psychische toestand van eiser. Uit de medische informatie van de cardioloog blijkt dat bij eiser sprake is van hypertensie zonder orgaanschade die goed onder controle is. Daarom ziet de arts bezwaar en beroep geen reden om hiervoor functionele beperkingen aan te geven. Volgens de reumatoloog is bij eiser beginnende artrose aan de handen. Er werden geen symptomen van artritis of andere anatomische of functionele afwijkingen aangegeven die tot functionele beperkingen leiden. Er kan voor een beginnende artrose dan ook geen functionele beperking worden aangegeven. Dat onvoldoende rekening is gehouden met eiser zijn medicatiegebruik wordt niet gevolgd. De arts bezwaar en beroep stelt dat de medicatie die eiser gebruikt geen zodanige bijwerkingen hebben die tot functionele beperkingen kunnen leiden.
13. Eiser voert aan dat er sprake is van een gebrekkige motivering en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, omdat hij geen benutbare mogelijkheden heeft. Ook is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden bij eiser. Eiser heeft de motivering van de arts bezwaar en beroep, dat hij niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria, niet gemotiveerd weerlegd. Daar komt bij dat ook [naam verzekeringsarts] niet tot deze conclusie komt (pagina 12 derde alinea).
15. De rechtbank is verder van oordeel dat het UWV voldoende heeft gemotiveerd dat niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Eiser stelt dat de door [naam verzekeringsarts] voorgestelde extra beperkingen door het UWV moeten worden overgenomen. Hierover heeft de arts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank navolgbaar gesteld dat de waarnemingen van [naam verzekeringsarts] van de psychische toestand van eiser heel anders en forser afwijkend zijn dan tijdens de hoorzitting in bezwaar is waargenomen. De arts bezwaar en beroep geeft aan dat deze waarnemingen ook niet overeen komen met de informatie van de behandelaars rond de datum in geding (15 oktober 2020). De arts bezwaar en beroep kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden gevolgd in zijn standpunt dat [naam verzekeringsarts] voor de inschatting van de fysieke beperkingen oude klachten/diagnoses heeft betrokken. De arts bezwaar en beroep zegt hier – voor de rechtbank begrijpelijk – over dat deze klachten in het verleden zijn behandeld en eiser daarna weer gewoon kon functioneren. Ook komen een aantal aangenomen beperkingen voort uit lichte afwijkingen en lokale drukpijn. De arts bezwaar en beroep ziet dan ook geen reden om de verdere beperkingen die de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft gesteld over te nemen met uitzondering van de hiervoor genoemde beperking op het vlak van geknield en gehurkt actief zijn. De rechtbank vindt dat de arts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom het expertiseonderzoek van [naam verzekeringsarts] geen reden vormt om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de klachten die eiser ervaart op 15 oktober 2020. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 15 oktober 2020 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die door de arts bezwaar en beroep zijn vastgesteld in de FML van 10 januari 2023. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht. Immers, zoals hiervoor is overwogen ziet de rechtbank in het rapport van [naam verzekeringsarts] geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV.
De arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
16. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als machine operator, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code 264122) Machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk);
- ( sbc-code 271171) Apotheekmedewerker;
- ( sbc-code 111010) Medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten).
De eerder door hem als reservefunctie geduide functie huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333) is in beroep komen te vervallen.
17. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen in de FML van 10 januari 2023 ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de drie geduide functies in twijfel te trekken. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. Arbeidsdeskundige Overduin (van het Expertise Instituut) stelt dat de functies van apotheekmedewerker (sbc-code 271171) en huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333) niet geschikt zijn voor eiser. Voorop staat dat de functie van huishoudelijk medewerker, zoals hiervoor reeds is aangegeven, in beroep is komen te vervallen, zodat de rechtbank geen reden meer ziet om hierover een oordeel te geven. Dat de functie van apotheekmedewerker ongeschikt is voor eiser wordt niet gevolgd. De rechtbank merkt in eerste instantie op dat Overduin zijn oordeel niet baseert op de FML van 10 januari 2023, maar op de FML opgesteld door [naam verzekeringsarts] (van het Expertise Instituut). De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat de arts bezwaar en beroep terecht de FML van [naam verzekeringsarts] niet heeft overgenomen. Daarnaast heeft het UWV voldoende duidelijk toegelicht dat de functie van apotheekmedewerker geschikt is, omdat eiser niet beperkt is voor het vasthouden van de aandacht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV voldoende duidelijk heeft toegelicht dat de drie geduide functies geschikt zijn.
18. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 15 oktober 2020 met de middelste van deze drie functies 32,11% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als machine operator, zodat eiser voor de overige 67,89% arbeidsongeschikt is.
19. Het UWV heeft de WIA‑uitkering van eiser per 15 oktober 2020 daarom terecht bepaald met inachtneming van een mate van arbeidsongeschiktheid van 67,89%.
20. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in dit geval aanleiding gezien het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van een zitting, met een waarde van € 837,- per punt en een wegingsfactor 1). Ook wordt bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt. De rechtbank zal de gemaakte kosten voor het expertise onderzoek van [naam verzekeringsarts] en Overduin van het Expertise Instituut niet toekennen, omdat eiser die niet aannemelijk heeft gemaakt.
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
bepaalt dat het UWV het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier |
rechter |
De uitspraak is verzonden op 4 april 2023 en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.