RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23 / 3236
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder.
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet (tijdig) een van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend heeft gemaakt.
2. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Het juridisch kader
3. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Hierbij is onder meer de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vervallen. Omdat de aanvraag van de omgevingsvergunning voor 1 januari 2024 is ingediend, is op onderhavige zaak echter nog het oude recht, waaronder de Wabo, van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht dat is opgenomen in de Invoeringswet Omgevingswet.
4. Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo beslist het bevoegd gezag (verweerder in dit geval) binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan ingevolge het tweede lid van dit artikel eenmaal met ten hoogste zes weken worden verlengd. Dat verlengingsbesluit moet worden bekendgemaakt binnen de eerstbedoelde termijn van acht weken en daarvan moet mededeling gedaan worden door publicatie in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad of op andere geschikte wijze.
5. Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven. Deze beschikking van rechtswege treedt ingevolge het derde lid van dit artikel in werking op de derde dag na afloop van de beslistermijn. Ingevolge artikel 4:20c maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
6. Als een bestuursorgaan niet op tijd een van rechtswege verleende beschikking bekend heeft gemaakt, kan een belanghebbende (waaronder de aanvrager om die beschikking) daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet hij per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog de van rechtswege verleende beschikking bekend moet worden gemaakt (de zogenoemde ingebrekestelling). Als de beschikking na die twee weken nog steeds niet is bekendgemaakt, dan kan de belanghebbende beroep instellen.n
Dit staat in artikel 8:55f en 6:12 van de Awb.
Wat aan deze zaak vooraf ging
7. Op 23 juni 2023 heeft verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ontvangen voor een bruin- en witgoedwinkel op de [adres] in [plaats] .
8. Op 1 augustus 2023 heeft verweerder de termijn voor de beslissing op de aanvraag verlengd.
9. Op 28 september 2023 heeft verweerder een besluit op de aanvraag genomen en daarbij de omgevingsvergunning geweigerd.
10. Bij brief van 29 september 2023 (door verweerder ontvangen op 2 oktober 2023) heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat verweerder niet binnen de beslistermijn een besluit heeft bekendgemaakt en gesteld dat verweerder in gebreke is.
11. Bij brief van 19 oktober 2023 (ontvangen door verweerder op 23 oktober 2023) heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de weigering van de omgevingsvergunning (dus tegen het besluit van 28 september 2023).
12. Op 1 november 2023 heeft eiser onderhavig beroep ingediend wegens het niet (tijdig) bekendmaken van de volgens eiser van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
13. Op 19 februari 2024 heeft verweerder een besluit genomen op het bezwaar van eiser tegen de weigering van de omgevingsvergunning. Het bezwaar is daarbij ongegrond verklaard onder instandlating van de weigering van de omgevingsvergunning. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld. Dit besluit is derhalve onherroepelijk.
Het geschil
14. Niet in geschil is dat op de voorbereiding van het besluit op de omgevingsvergunningaanvraag de reguliere proceduren
Paragraaf 3.2 van de Wabo.
Ontvankelijkheid van het beroep (procesbelang)
15. De rechtbank ziet zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of het beroep van eiser tegen het niet (tijdig) bekendmaken ontvankelijk is. Indien dat niet het geval is, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het onder 14 genoemde geschil. In dit verband moet de rechtbank de vraag beantwoorden of eiser een procesbelang heeft bij zijn beroep. De bestuursrechter beoordeelt een beroep namelijk alleen inhoudelijk als de indiener daarvan een actueel en reëel belang heeft bij die inhoudelijke beoordeling.
16. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels, op 28 september 2023, alsnog zelf een besluit heeft genomen op de aanvraag, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 april 2019n
ECLI:NL:RVS:2019:1245.
17. In dit verband wijst de rechtbank ook op de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2021.n
ECLI:NL:RVS:2021:2071.
18. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 15 september 2021 ook overwogen dat artikel 6:20, derde lid, van de Awb, niet van toepassing is op deze situatie, omdat geen sprake is van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit zoals bedoeld in dat artikel, maar tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege, zoals bedoeld in artikel 8:55f, eerste lid, van de Awb. Dat derde lid van artikel 6:20 regelt dat een beroep tegen niet tijdig beslissen mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit.n
Tenzij daarbij geen belang bestaat als het alsnog genomen besluit geheel tegemoet komt aan het beroep. Belangen van derden kunnen zich daartegen bijvoorbeeld verzetten.
19. Een procesbelang kan echter nog wel gelegen zijn in het verbeurd zijn van dwangsommen zoals bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, die verschuldigd zijn als verweerder te laat heeft beslist op de aanvraag. Eiser heeft in zijn beroepschrift ook gewezen op deze volgens hem door verweerder verschuldigde dwangsommen. De rechtbank ziet hierin voldoende (proces)belang voor eiser bij zijn beroep. Dat betekent dat eiser (enkel) nog een belang heeft bij de beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd vanwege het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege ontstaan besluit. In zoverre heeft eiser dus nog belang bij beantwoording van de vraag of een van rechtswege verleende vergunning is ontstaan en dus van de vraag of de beslistermijn is overschreden. Omdat een eventueel van rechtswege verleende vergunning inmiddels vervangen is door het alsnog genomen besluit, heeft het oordeel over voornoemde vraag geen betekenis meer voor het besluit op de vergunningaanvraag van eiser: de vergunning is en blijft geweigerd en het rechtsgevolg van die weigering kan de rechtbank in deze procedure niet ongedaan maken. Eiser kan met zijn onderhavige beroep dus niet bereiken dat verweerder – als daarvan sprake zou zijn – alsnog een van rechtswege verleende vergunning moet bekendmaken.
20. De rechtbank gaat gelet op hetgeen onder 19 is overwogen hierna over tot beoordeling van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd en dus beoordeling van de vraag of tijdig een beschikking is genomen. Daartoe moet de rechtbank het onder 14 genoemde geschil beoordelen.
De verlenging van de beslistermijn
21. Eiser stelt dat verweerder in het verlengingsbesluit van 1 augustus 2023 heeft vermeld dat uiterlijk op 18 augustus 2023 een besluit zou worden genomen. Voor die datum is geen besluit genomen, dus is de vergunning van rechtswege verleend, aldus eiser.
22. Verweerder stelt zich op standpunt dat de beslistermijn met de maximale termijn van zes weken is verlengd. Bij e-mail van 6 oktober 2023 heeft verweerder aan eiser bericht dat in het verlengingsbesluit van 1 augustus 2023 abusievelijk niet de datum
29 september 2023 is vermeld, maar 18 augustus 2023. Wel heeft verweerder bij het verlengingsbesluit aangegeven de maximale termijn van zes weken te hanteren voor de verlenging van de beslistermijn. Verweerder blijft bij haar standpunt dat er geen van rechtswege verleende beschikking is ontstaan.
23. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag hoe de brief van verweerder van 1 augustus 2023 moet worden geïnterpreteerd. In deze brief staat onder meer het volgende:
“Wij hebben uw aanvraag in behandeling genomen. Deze wordt afgehandeld volgens de reguliere voorbereidingsprocedure. Dit betekent dat wij uiterlijk op 18 augustus 2023 een beslissing moeten nemen. Wij kunnen deze beslissing één keer met maximaal 6 weken uitstellen. Wij besluiten dat in uw situatie ook te doen. (…). Daarom moeten wij nu uiterlijk 18 augustus 2023 een beslissing nemen. (…). Het besluit tot verlenging van de beslistermijn publiceren wij op www.officielebekendmakingen.nl.”
In de in het Gemeentebladn
D.d. 3 augustus 2023, nr. 343703.
24. De rechtbank is van oordeel dat met voornoemde brief de beslistermijn is verlengd met zes weken. Dat staat expliciet in de brief en volgt ook uit de mededeling van die beslissing in het Gemeenteblad. De genoemde uiterste datum van 18 augustus 2023 betreft de oorspronkelijke beslisdatum, zoals ook uit het begin van de brief blijkt. De brief maakt duidelijk dat de beslistermijn wordt verlengd en dat die datum dus opschuift, en wel met zes weken. Dat daarna opnieuw 18 augustus 2023 wordt genoemd, betreft daarmee een kennelijke verschrijving. Die datum zou immers betekenen dat van verlenging van de termijn in het geheel geen sprake zou zijn.
25. De termijn voor het nemen van een beslissing op de vergunningaanvraag van eiser is door verweerder op tijd verlengd met zes weken. Die verlenging is op de juiste wijze bekendgemaakt en medegedeeld. Het besluit op de vergunningaanvraag is vervolgens binnen de verlengde beslistermijn genomen. Dat betekent dat geen vergunning van rechtswege is ontstaan (en dat bekendmaking daarvan dus ook niet aan de orde was). Verweerder heeft op tijd beslist op de aanvraag. Er zijn dan ook geen dwangsommen verschuldigd.
26. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van J.B.J.C.L. Caelers - Sijbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2024
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 september 2024
AC
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.