Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBLIM:2025:10456

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening tegen een last onder dwangsom, inhoudende het verwijderen van een bijgebouw. De voorzieningenrechter stelt voorlopig oordelend vast dat er sprake is van een overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Verzoeker is van mening dat dit gebouw vergunningvrij in stand mag worden gehouden en worden gebruikt, omdat het is g...

Rechtbank Limburg 28 October 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBLIM:2025:10456 text/xml public 2025-10-28T08:00:11 2025-10-24 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Limburg 2025-10-24 AWB - 25 _ 2110 Uitspraak Voorlopige voorziening NL Bestuursrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2025:10456 text/html public 2025-10-27T15:15:01 2025-10-28 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBLIM:2025:10456 Rechtbank Limburg , 24-10-2025 / AWB - 25 _ 2110
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening tegen een last onder dwangsom, inhoudende het verwijderen van een bijgebouw. De voorzieningenrechter stelt voorlopig oordelend vast dat er sprake is van een overtreding van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Verzoeker is van mening dat dit gebouw vergunningvrij in stand mag worden gehouden en worden gebruikt, omdat het is gesitueerd in het achtererfgebied.

Volgens de voorzieningenrechter is niet aanstonds duidelijk is wat de voorkant van het hoofdgebouw op het betreffende perceel is. Hoewel in het bestemmingsplan noch in het inpassingsplan een voorgevelrooilijn is aangegeven, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter eenduidig af te leiden dat de voorgevel van de woning de gevel is die evenwijdig is gelegen aan de weg.
RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 25/2110

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 oktober 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam] , te Sevenum, verzoeker
(gemachtigde: G.T. van de Weerdt),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2025 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd betreffende het bijgebouw op het perceel [adres] te Sevenum.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2025. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.R.P. Lamers.
Overwegingen 1. formele vereisten 1.1.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat aan welke formele vereisten moet worden voldaan alvorens de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen. Er dient tegen een besluit beroep te zijn ingediend en het verzoek dient te worden ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd zal worden in de hoofdzaak.
1.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het bestreden besluit en dat deze rechtbank bevoegd zal zijn om van de hoofdzaak in beroep kennis te nemen. Daarmee is aan de formele vereisten voldaan.

2. relevante feiten en omstandigheden
2.1.
Op 22 november 2022 is het bestemmingsplan “ [adres] ongenummerd, Sevenum” (het bestemmingsplan) vastgesteld. Dit bestemmingsplan is een zogenaamd ‘postzegelplan’ en voorziet in de ontwikkeling van 2 woningen aan de [adres] en [adres] te Sevenum met tuin.
2.2.
Verzoeker is eigenaar van het perceel gelegen aan [adres] te Sevenum. Op dit perceel is volgens het bestemmingsplan een woning voorzien met een tuin, die moet voldoen aan een bij het bestemmingsplan behorend landschappelijk inpassingsplan (Landschapsplan in het kader van Inpassing en integratie van 2 woningen [adres] Sevenum). Volgens het landschappelijk inpassingsplan (figuur 7) is de te bouwen woning rechthoekig, met de lange zijden naar de [adres] respectievelijk tuin gekeerd en de korte zijden naar enerzijds het buurperceel ( [adres] ) en anderzijds de [adres] .
2.3.
Op 6 maart 2023 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een tijdelijke woonunit (het bijgebouw). In de aanvraag staat tevens opgemerkt dat het bijgebouw na afloop als schuur dienst zal doen. Op 23 april 2023 heeft verweerder op grond van deze aanvraag een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het bijgebouw. Het bijgebouw was op basis van deze omgevingsvergunning gepositioneerd in de achtertuin van de nog te bouwen woning (achter de lange zijde die naar de tuin gekeerd is). Ter zitting is gebleken (door het voorlezen van de e-mailcorrespondentie) dat verzoeker nadien bij de betrokken ambtenaar heeft nagevraagd of de locatie van het bijgebouw verplaatst kon worden richting de [adres] . Dit is door de ambtenaar goedgekeurd omdat het om een tijdelijk bouwwerk ging.
2.4.
Aanleiding voor deze verplaatsing was, zo heeft verzoeker ter zitting toegelicht, dat de architect inmiddels bezig was met de bouwtekeningen voor de woning. Hoewel aanvankelijk het uitgangspunt was om de voorkant van de woning aan de [adres] te situeren, bleek tijdens het vervaardigen van de tekeningen dat het in verband met de schaduwwerking beter was om de woning een kwartslag te draaien zodat de lange zijden van de woning richting het buurperceel en de [adres] gekeerd zouden liggen. De voordeur van de woning zou op die manier richting het buurperceel ( [adres] ) gesitueerd worden. Daardoor kon het bijgebouw niet meer op de vergunde locatie gebouwd worden, omdat deze dan deels ‘in’ de te bouwen woning zou komen te liggen.
2.5.
Vervolgens is gestart met de bouw van het bijgebouw, waar verzoeker en zijn gezin vervolgens tijdelijk ingetrokken zijn, en op 6 juni 2023 is de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning aangevraagd. Deze is op 24 oktober 2023 verleend.
2.6.
De huidige stand van zaken is dat de woning bijna gereed is, op werkzaamheden binnenshuis na. Verzoeker woont hier inmiddels met zijn gezin. Het bijgebouw is sindsdien in gebruik als opslagruimte/schuur. De omgevingsvergunning voor het tijdelijke bijgebouw is inmiddels verlopen.

3. beoordeling
3.1.
Op grond van artikel 8:81 van de Awb wordt een voorlopige voorziening getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de bezwaargronden van verzoekers, of het bestreden besluit, voorlopig oordelend, rechtmatig is. Aan de hand daarvan weegt zij de vervolgens belangen van verzoekers en verweerder bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekers bij het schorsen daarvan.

(i) onverwijlde spoed
3.2.
Het vereiste spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, is gelegen in de aard van het bestreden besluit, waarbij per 1 december 2025 rechtsgevolgen in werking treden, inhoudende het moeten afbreken en verwijderen van het bijgebouw, op straffe van een dwangsom ineens van € 20.000,- als verzoeker daaraan niet voldoet. Het feit dat onomkeerbare rechtsgevolgen per 1 december 2025 ontstaan is voldoende om een spoedeisend belang aan te nemen.

(ii) rechtmatigheid van het bestreden besluit
3.3.
Het hiernavolgende oordeel van de voorzieningenrechter over het bestreden besluit heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
3.4.
Verzoeker heeft bestreden dat sprake is van een overtreding, omdat naar zijn mening het bijgebouw, ten aanzien waarvan verweerder handhavend optreedt, vergunningvrij is. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het aanstonds duidelijk is dat het bijgebouw is gelegen in het achtererf van de op het perceel gelegen woning (hoofdgebouw). Verzoeker heeft erop gewezen dat in de procedure die heeft geleid tot verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning, de ligging van de voorgevel/voorkant van de woning onderwerp van discussie is geweest. Hoewel aanvankelijk het uitgangspunt was om de voorgevel van de woning aan de [adres] te situeren, bleek tijdens het vervaardigen van de bouwtekeningen door de architect dat het beter was om de woning een kwartslag te draaien. Hierdoor is bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de woning de voorkant van de woning haaks op de [adres] gesitueerd, gericht naar het buurperceel ( [adres] 2b). Uiteindelijk, na enige discussie, is hiervoor de omgevingsvergunning ook verleend. Uit deze omgevingsvergunning blijkt duidelijk dat de voorgevel de haaks op de [adres] gelegen gevel is die gericht is naar het buurperceel ( [adres] ) (hierna: gevel A).
3.5.
Verweerder is van mening dat de voorgevel van de woning de gevel is die gericht is naar de [adres] (hierna: gevel B) en dat daardoor het aanwezige bijgebouw niet is gelegen in het achtererfgebied en daarom niet vergunningvrij is. De aanwezigheid van het bijgebouw zonder geldige omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is volgens verweerder in strijd met artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet en op die grond acht verweerder zich bevoegd om handhavend op te treden.
3.6.
Of sprake is van een overtreding (van artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet) hangt af van het antwoord op de vraag waar de voorgevel van de woning is gelegen. Immers, het achtererfgebied wordt bepaald aan de hand van de voorgevel van het hoofdgebouw (de woning). Alleen als het bijgebouw in het achtererfgebied is gelegen, is het op grond van artikel 22.27, aanhef onder a, ten tweede van het Omgevingsplan (Bruidsschat) vergunningvrij.
3.7.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:957) volgt dat indien aanstonds duidelijk is wat de voorkant van een hoofdgebouw is als bedoeld in de definitie van een achtererfgebied, er niet wordt toegekomen aan wat het bestemmingsplan daar mogelijk over bepaalt. Of die duidelijkheid al dan niet bestaat, staat ter beoordeling van de bestuursrechter. Onduidelijkheid ontstaat niet enkel doordat één van de partijen de voorkant van het hoofdgebouw ter discussie stelt. Verder blijkt uit die uitspraak van de Afdeling dat pas als er discussie ontstaat over de vraag welke gevel de voorgevel is, primair moet worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het bestemmingsplan (nu: tijdelijk deel van het omgevingsplan) of de bouwverordening is aangegeven. Als er dan nog twijfel bestaat, is de feitelijke situatie doorslaggevend voor de vraag waar zich de voorgevel bevindt.
3.8.
Partijen nemen een tegengesteld standpunt in over wat de voorgevel van het hoofdgebouw/de woning is en ook in het traject van de vergunningverlening voor de woning hebben partijen hierover gediscussieerd. Bovendien is feitelijk niet gelijk duidelijk waar de voorgevel gelegen is, aangezien de voordeur in gevel A gelegen is maar deze gevel niet aan de weg gelegen is, dat is namelijk gevel B, terwijl de uitrit naar de weg op beide gevels uitkomt. Dit brengt de voorzieningenrechter ertoe te concluderen dat niet aanstonds duidelijk is wat de voorkant van het hoofdgebouw is.
3.9.
Nu er discussie is over de vraag welke gevel de voorgevel is, moet primair worden afgegaan op de ligging van de voorgevelrooilijn zoals die in het tijdelijk deel van het omgevingsplan (het voormalige bestemmingsplan “ [adres] ongenummerd Sevenum”) is aangegeven. Hoewel in het bestemmingsplan geen voorgevelrooilijn is aangegeven, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter uit het bestemmingsplan wél eenduidig af te leiden wat onder de voorgevel moet worden verstaan. In artikel 1.74 van de bestemmingsplanregels is bepaald dat de voorgevel de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw is of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt. Aangezien de woning van verzoeker meer dan één naar de weg gekeerde gevel heeft, is de voorgevel dus de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als voorgevel is aangemerkt.
3.10.
Van dit bestemmingsplan maakt deel uit het landschappelijk inpassingsplan (dat ook reeds deel uitmaakte van het ontwerpbestemmingsplan). Daarin is onder ‘Locatie en situatie’ beschreven: “De voorzijde nieuwe woningen is gericht op de [adres] (…).” De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat hiermee kennelijk de gevel die gericht is op de [adres] (dus gevel B) in het (ontwerp)bestemmingsplan als voorgevel is aangemerkt.
3.11.
Dit betekent dat het achtererfgebied is gesitueerd zoals verweerder dat in aanmerking heeft genomen, dat het bijgebouw niet vergunningvrij is, en dat sprake is van de door verweerder aangenomen overtreding.

(iii) belangenafweging
3.12.
Nu er geen andere (bezwaar)gronden zijn aangevoerd, verwacht de voorzieningenrechter bij de huidige stand van zaken dat het bezwaar van verzoeker weinig kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter weegt daarom het belang van verweerder om uitvoering te (mogen) geven aan het bestreden besluit zwaarder dan het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

4. conclusie en gevolgen
4.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de in het bestreden besluit gegeven begunstigingstermijn om aan de last te voldoen tot 1 december 2025 blijft gelden.
4.2.
Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Drent, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van

J.N. Buddeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2025.

De griffier is buiten staat deze uitspraak

mede te ondertekenen

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op: 24 oktober 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Zie bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving waarin 'achtererfgebied' staat gedefinieerd.

Artikel delen