Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBLIM:2025:11638

Verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen een verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van elf woningen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijziging van horeca naar woningen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het college daarom aan vergunninghoudster ...

Rechtbank Limburg 28 November 2025

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBLIM:2025:11638 text/xml public 2025-11-28T09:00:21 2025-11-25 Raad voor de Rechtspraak nl Rechtbank Limburg 2025-11-26 ROE 25/2298 Uitspraak Voorlopige voorziening NL Bestuursrecht Rechtspraak.nl http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2025:11638 text/html public 2025-11-25T15:39:28 2025-11-28 Raad voor de Rechtspraak nl ECLI:NL:RBLIM:2025:11638 Rechtbank Limburg , 26-11-2025 / ROE 25/2298
Verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen een verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van elf woningen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijziging van horeca naar woningen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het college daarom aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor de elf appartementen mocht verlenen. Ook is niet gebleken van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummer: ROE 25/2298
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2025 in de zaak tussen
[naam] , verzoekster, en [naam], verzoeker, uit Klimmen

(hierna samen: verzoekers),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voerendaal, het college

(gemachtigden: mr. I.A.H. Thorand en M.E.M. Thijsen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam bedrijf] , gevestigd in Voerendaal, vergunninghoudster.
Samenvatting
1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar gaat over een verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van elf woningen in het voormalige café [naam] op het adres [adres] in Klimmen (hierna: het bouwplan). Verzoekers zijn niet eens met de verlening van deze omgevingsvergunning. Zij hebben daarom bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voeren in hun verzoekschrift een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden in het verzoekschrift beoordeelt de voorzieningenrechter of het college de omgevingsvergunning aan vergunninghoudster mocht verlenen.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijziging van horeca naar woningen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het college daarom aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor de elf appartementen mocht verlenen. Ook is niet gebleken van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Procesverloop
2. Het college heeft met het besluit van 16 september 2025 (hierna ook: het bestreden besluit) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigden van het college en

[naam] en [naam] namens vergunninghoudster. Op zitting hebben verzoekers aangegeven dat de grond ten aanzien van de warmtepompen niet meer wordt aangevoerd.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Op 17 juli 2025 heeft vergunninghoudster een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwplan ingediend. Het bouwplan voorziet volgens de ruimtelijke onderbouwing van de aanvraag in de realisering van acht appartementen in de bestaande bebouwing van het voormalige horecapand (café [naam] ). Van de acht appartementen worden er vier op de begane grond, drie op de eerste verdieping en één op de tweede verdieping gerealiseerd. De appartementen op de begane grond beschikken over een terras en de appartementen op de verdiepingen over een balkon. Daarnaast ziet het bouwplan op het realiseren van drie nieuwbouw zorgwoningen (ook wel patiowoningen genoemd) ter plaatste van het te slopen gebouw waarin zich de kegelbaan en de feestzaal behorende bij het café bevindt. Ook wordt een aanbouw (garage) met een carport en een dakterras gesloopt en vervangen door een kleinere aanbouw met balkon. Verder ziet het bouwplan op het realiseren van tien parkeerplaatsen voor de woningen.

5. Verzoekster woont aan de [adres] in Klimmen, dat aan het bouwperceel grenst. Verzoeker is haar zoon. Op zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij als erfgenaam rechthebbende is op de nalatenschap van zijn vader, waarin – zo begrijpt de rechtbank – (een deel van) de woning van verzoekster valt.

6. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de omgevingsplanactiviteiten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a en artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet (hierna: Ow), te weten:

afwijken van de regels in het omgevingsplan;

bouwactiviteit (omgevingsplan);

bouwactiviteit (technisch).

Spoedeisend belang

7. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van zo’n spoedeisende situatie dat een beslissing in de hoofdzaak – in dit geval een beslissing op het bezwaar – niet kan worden afgewacht.

8. Verzoekers voeren aan dat zij een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daartoe stellen verzoekers dat zij met dit verzoek willen voorkomen dat vergunninghoudster overgaat tot de sloop van de muren van de feestzaal en de achterwand van de garage. Vergunninghoudster heeft immers een sloopmelding ingediend die administratief is afgehandeld en kan dus op korte termijn overgaan tot sloop. Dit leidt volgens verzoekers tot onomkeerbare gevolgen voor de muren die gesloopt worden en daarnaast ook voor de flora en fauna. Verder stellen verzoekers dat zij met hun verzoek willen voorkomen dat de volgens hen onrechtmatige omgevingsvergunning feitelijk wordt uitgevoerd.

9. De voorzieningenrechter overweegt dat vergunninghoudster al begonnen is met de (inpandige) bouwwerkzaamheden aan de bestaande bebouwing van het voormalige horecapand. Het (spoedeisend) belang bij een voorlopige voorziening is er, gelet op de omvang van het geding, uitsluitend in gelegen dat verzoekers willen voorkomen dat (verdere) uitvoering aan het bouwplan wordt gegeven voordat op het bezwaar is beslist. In beginsel zijn bouwwerkzaamheden niet onomkeerbaar. Toch wordt over het algemeen bij bouwwerkzaamheden ook een spoedeisend belang aangenomen wanneer de vergunninghoudster aangeeft niet bereid te zijn om het besluit op bezwaar af te wachten. Tijdens de zitting heeft vergunninghoudster aangegeven dat de bouwwerkzaamheden zijn gestaakt in het kader van deze voorzieningenprocedure. Vergunninghoudster heeft echter niet toegezegd dat zij de bouwwerkzaamheden tot de beslissing op bezwaar zal staken. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van een voldoende spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening.

Omvang van het geding

10. Verzoekers stellen dat in de aanvraag van 17 juli 2025 vier activiteiten zijn aangevraagd. In het bestreden besluit is echter uitsluitend een vergunning verleend voor drie van deze activiteiten. De activiteit “sloopwerkzaamheden aan bouwwerken” is daarin niet opgenomen. Dit betekent dat volgens verzoekers feitelijk sprake is van een gedeeltelijke vergunningverlening. Een dergelijke handelwijze is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zo stellen zij. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt immers dat activiteiten die onlosmakelijk met elkaar samenhangen niet los van elkaar mogen worden beoordeeld of vergund, aldus verzoekers.
10.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat – hoewel sloop in het aanvraagformulier is vermeld bij de omschrijving van het project – vergunninghoudster geen aanvraag voor een sloopvergunning heeft ingediend. Het college heeft ook geen vergunning daarvoor verleend. Het college heeft op zitting desgevraagd aangegeven dat alleen een meldingsplicht voor het slopen geldt en dat die melding door vergunninghoudster ook is ingediend. Dit betekent dat de sloop van de muren van de feestzaal en de garage waartegen verzoekers zich met name keren, in deze procedure niet aan de orde kan komen. Hetzelfde geldt voor de volgens verzoekers vergunningplichtige flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Ow. De gronden die daartegen zijn gericht, worden dan ook niet inhoudelijk besproken. De uitspraak van de Afdeling waarop verzoekers wijzen, is gedaan onder het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Met de Omgevingswet is de systematiek gewijzigd en speelt het begrip ‘onlosmakelijke samenhang’ geen rol meer. Als een vergunning voor sloop of voor een flora- en fauna-activiteit nodig zou zijn, bestaat er geen verplichting meer om deze gelijktijdig met de vergunning voor het bouwen aan te vragen.

Toetsingskader

11. Op 1 januari 2024 is de Ow in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet beschikt elke gemeente automatisch (van rechtswege) over een omgevingsplan met regels over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Ten tijde van het bestreden besluit bestond het omgevingsplan van de gemeente Voerendaal (hierna: het omgevingsplan) uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen waren opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden.

12. Op de locatie was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.” (hierna: het bestemmingsplan) van kracht. Het bestemmingsplan maakt vanaf 1 januari 2024 deel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Op onderhavig perceel geldt de bestemming “Horeca”. De aanvraag is in strijd met het omgevingsplan, omdat de gronden voor horeca zijn bestemd en alleen ten behoeve daarvan mag worden gebouwd.

13. Een activiteit die in strijd is met het omgevingsplan wordt een omgevingsplanactiviteit genoemd. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow is het verboden deze omgevingsplanactiviteit zonder omgevingsvergunning te verrichten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de omgevingsvergunning voor deze omgevingsplanactiviteit verleent die niet in het omgevingsplan is voorzien. Dit wordt daarom de buitenplanse omgevingsactiviteit (hierna: bopa) genoemd. In artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl staat dat de omgevingsvergunning voor een bopa alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Mocht het college de omgevingsvergunning verlenen?

- Bopa of een wijziging omgevingsplan?

14. Verzoekers voeren onder verwijzing naar de website https://iplo.nl (Informatiepunt Leefomgeving) aan dat het college de omgevingsvergunning voor een bopa niet heeft mogen verlenen. Daartoe stellen verzoekers dat in dit geval sprake is van functieverandering (van bijeenkomst/horeca naar wonen) waarbij de geplande woningen niet volledig op de locatie van de te slopen bebouwing worden gerealiseerd. Hierdoor blijft een deel van de oorspronkelijke bebouwing en de bijbehorende functie volgens het omgevingsplan juridisch mogelijk. Dit betekent dat het schrappen of wijzigen van de regels uit het omgevingsplan noodzakelijk is om het bouwplan mogelijk te maken en dit zou dan door een wijziging van het omgevingsplan moeten gebeuren, aldus verzoekers.
14.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het geval een omgevingsplanactiviteit in strijd met het omgevingsplan is, het college deze activiteit op twee manieren kan toelaten: via een omgevingsvergunning voor een bopa of een wijziging van het omgevingsplan. Het college heeft in dit geval gekozen om de activiteiten via een omgevingsvergunning voor een bopa toe te staan. Voor dit concrete bouwplan komt die omgevingsvergunning in de plaats van het omgevingsplan. Het omgevingsplan blijft wel gelden, maar heeft voor dit specifieke bouwplan dus geen betekenis. De omgevingsvergunning staat wat dat betreft op zichzelf. Dat betekent dat ter plaatse van dit bouwplan geen horeca is toegestaan en dus ook geen functiemenging zal ontstaan. Een wijziging van het omgevingsplan is dan ook niet nodig.

- Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

15. Verzoekers stellen dat het bouwplan inhoudelijk tot een onwenselijke functiemenging leidt. De horeca- of bijeenkomstfunctie blijft juridisch toegestaan op de gronden direct naast de nieuw te realiseren woningen. Dit strookt niet met het beginsel van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zoals vereist op grond van artikel 4.2 van de Ow. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan is hiermee onvoldoende onderbouwd, aldus verzoekers. Bovendien zorgt het bouwplan voor een intensiever gebruik van het perceel door de functiewijziging van één bedrijfswoning naar elf woningen. Ook maken verzoekers zich zorgen om de sociale veiligheid, de hinder en de privacy. Zo geven meerdere nieuwe (dak)vensters en balkons rechtstreeks uitzicht op het erf van verzoekers waardoor dit de privacy aantast. Ook is onduidelijk hoe de hinder als gevolg van het gebruik van de buitenruimte rondom de drie geplande zorgwoningen zal worden beperkt.
15.1.
De vraag die in het kader van deze procedure moet worden beantwoord, is of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het realiseren van elf woningen voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het omgevingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt. Daarbij moet het college de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt daarom niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de gronden of de besluitvorming in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van de verleende omgevingsvergunning onevenredig zijn in verhouding tot de met de omgevingsvergunning te dienen doelen.
15.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijziging van horeca naar woningen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het college daarom aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit voor de elf woningen mocht verlenen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
15.3.
Onder 14.1 is al geoordeeld dat ter plaatse van het bouwplan geen functiemenging zal ontstaan. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat met het verlenen van deze omgevingsvergunning van de regels van het omgevingsplan wordt afgeweken doordat het gebruik van de panden voor horeca met de daarbij behorende bedrijfswoning naar wonen wordt gewijzigd. In de ruimtelijke onderbouwing is voldoende toegelicht waarom wonen op deze locatie gewenst is. Anders dan verzoekers stellen waren deze gronden niet alleen bestemd voor één bedrijfswoning maar ook voor horeca. In dat verband ziet de voorzieningenrechter niet in dat het gebruik van het perceel voor elf woningen tot een zodanig intensiever gebruik leidt dan het gebruik voor horeca dat het college de omgevingsvergunning niet mocht verlenen. Dit geldt ook voor de aantasting van de privacy van verzoekster. Verzoekers hebben op zitting aangegeven dat de aantasting van de privacy ziet op het zicht op het erf vanuit de te bouwen zorgwoningen, het zicht op de tuin vanuit de appartementen in het bestaande horecapand en de dichtstbijgelegen zorgwoning en ten slotte het zicht op het slaapkamerraam van verzoekster vanuit het keukenraam van de te bouwen zorgwoningen. Daarover overweegt de voorzieningenrechter dat uit de tekeningen met de zichtlijnen blijkt dat er geen direct zicht op het erf achter de woning van verzoekster is vanwege de schuur van verzoekster. Op de tuin van verzoekster aan de voor- en zijkant van haar woning is er wel zicht vanaf het balkon van de appartementen in het bestaande horecapand en de ramen van de zorgwoningen, maar dat zicht is echter beperkt door de hoge begroeiing in de tuin van verzoekster. Daar komt bij dat van de buitenruimte bij de zorgwoningen, van waaruit je zicht op de tuin kan hebben, geen gebruik zal worden gemaakt. Ten aanzien van het zicht op het slaapkamerraam van verzoekster overweegt de voorzieningenrechter dat vergunninghoudster op zitting heeft toegezegd een tekening te laten opstellen van de zichtlijnen vanuit het keukenraam van de dichtstbijzijnde zorgwoning op het slaapkamerraam van verzoekster. Dit punt kan in de bezwaarprocedure worden bekeken. De voorzieningenrechter ziet hierin geen reden om het bouwplan te schorsen, omdat de mogelijkheid bestaat om dit met matglas, zoals verzoekers wensen, op te lossen mocht er aanleiding voor zijn. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat de sociale veiligheid van verzoekster ook geen reden vormt voor schorsing van het bestreden besluit. In dat verband heeft vergunninghoudster op zitting aangegeven dat de zorgwoningen door senioren zullen worden bewoond.

- Evidente privaatrechtelijke belemmering

16. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat niet snel sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan de verlening van een vergunning, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Dat is alleen aan de orde als deze belemmering een evident karakter heeft. Met ‘evident karakter’ wordt bedoeld dat er geen ruimte is voor twijfel aan het bestaan van de belemmering, de belemmering moet overduidelijk zijn. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een bouwplan. Dit is slechts anders als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat realisering van het bouwplan leidt tot strijd met (zakelijke) rechten en ook vaststaat dat niet tot opheffing of wijziging van een dergelijke privaatrechtelijke belemmering kan worden overgegaan.

Eigendom gronden toiletgroep

17. Verzoekers voeren aan dat de gronden waarop de toiletgroep van de feestzaal zijn gelegen weliswaar in gebruik waren bij het voormalige café [naam] , maar eigenlijk eigendom van verzoekers zijn. Dit volgt uit een uittreksel uit het kadaster met daarin de kadastrale grenzen. Omdat deze gronden de eigendom van verzoekers zijn, mag vergunninghoudster de zorgwoningen niet daarop bouwen, zo stellen zij. Er is volgens hen dan ook sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
17.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen een meningsverschil bestaat over wie de eigenaar van de gronden met daarop de toiletgroep van de feestzaal is. Zo heeft vergunninghoudster aangegeven dat deze gronden door verjaring in haar eigendom zijn gekomen, omdat de toiletgroep sinds 1995 wordt gebruikt. Verzoekers hebben op zitting aangegeven dat zij telefonisch contact met het Kadaster hebben opgenomen en aan hen is verteld dat er geen wijzigingen in de kadastrale percelen hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat de feitelijke situatie van het kadaster niet de juridische eigendomssituatie hoeft te zijn. Het is niet aan de bestuursrechter om vast te stellen wie de eigenaar van de gronden is, maar juist aan de civiele rechter. Van een evidente privaatrechtelijke belemmering is dan ook geen sprake.
17.2.
Het betoog van verzoekers dat beplanting wordt beoogd op hun eigendom, danwel dat in strijd met het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bomen, heesters dan wel heggen binnen een halve meter en gevelopeningen (ramen en ventilatieopeningen) binnen twee meter van de erfgrens zijn gepland, is voor de voorzieningenrechter evenmin reden voor schorsing. Of dat in strijd is met het BW is afhankelijk van wie eigenaar is van de gronden onder de toiletgroep. Zoals hiervoor is overwogen, is dat niet aan de bestuursrechter om te beoordelen.

Scheidsmuur

18. Verzoekers stellen dat vergunninghoudster voornemens is om zowel de muur van de feestzaal deels te slopen en af te toppen tot circa één meter hoogte, als de achterwand van de garage volledig te verwijderen en door een groene haag te vervangen. Verzoekers zijn hier niet mee akkoord. Vanwege de door het college gestelde eis dat de muur op de erfgrens tot maximaal één meter hoogte, gemeten vanaf het peil van de geplande zorgwoningen, afgetopt moet worden, handelt het college in strijd met artikel 5:49 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), aldus verzoekers. Er is dan ook sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering. Ook artikel 5:60 van het BW maakt volgens verzoekers dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De muur van de feestzaal staat op de erfgrens en is volgens hen dus mandelig. Verzoekers geven geen toestemming om die muur deels te slopen, zo voeren zij aan.
18.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het voorschrift onder 4 onder het kopje “Vergunning specifieke voorschriften” in de omgevingsvergunning voor de vergunninghoudster geldt. Dit voorschrift doet niet af aan het feit dat verzoekster zelf een scheidsmuur van twee meter kan plaatsen (als dat tenminste publiekrechtelijk is toegestaan). Van een evidente privaatrechtelijke belemmering is dan ook geen sprake. De voorzieningenrechter overweegt nog ten overvloede dat vergunninghoudster op zitting en ook in voorgaande correspondentie met verzoekers heeft aangegeven dat er geen bezwaar bestaat tegen het behoud van de muur van twee meter gemeten vanaf het peil van de geplande zorgwoningen. Het college heeft daarover op zitting aangegeven dat in de bezwaarprocedure de hoogte van de muur tot twee meter aan de welstandscommissie en de dorpsbouwmeester zal worden voorgelegd.
18.2.
Over het betoog dat de muur van de feestzaal mandelig is, overweegt de voorzieningenrechter dat in deze procedure geen notariële akte is overgelegd zoals bedoeld in artikel 5:60 BW. Ook is niet gebleken van mandeligheid als bedoeld in artikel 5:62 van het BW, al omdat de muur van de feestzaal niet vrijstaand is en evenmin deel uitmaakt van twee gebouwen. Van een evidente privaatrechtelijke belemmering is dus geen sprake.
Conclusie en gevolgen
19. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekers hebben aangevoerd geen aanleiding om te veronderstellen dat het bestreden besluit na heroverweging in bezwaar niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 26 november 2025

De griffier is verhinderd

om de uitspraak te ondertekenen.

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 november 2025
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
De uitspraak van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:755.

Op grond van artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Ow in samenhang gelezen met artikel 4.6, eerste lid, aanhef en onder g, van de Invoeringswet omgevingswet.

Als bedoeld in artikel 2.4, van de Ow.

Als bedoeld in artikel 22.1, van de Ow.

Dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Ow, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd. Het betreft hier een ‘een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan’, als bedoeld in dat artikel.

Een nadere toelichting daarop is te vinden op https://iplo.nl/regelgeving/regels-voor-activiteiten/omgevingsplanactiviteit/buitenplanse-omgevingsplanactiviteit/keuze-bopa-wijziging-omgevingsplan.

Zie ook de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1788, onder 11.2.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:541 (onder 4.2.).

Artikel delen