Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBMNE:2021:4523

20 september 2021

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/3596

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2021 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd in Nijmegen, eiseres

(gemachtigde: mr. D. Delibes)

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. Kaajan).

Verder heeft als partij aan het geding deelgenomen:

Westfort Vleesverwerking B.V., gevestigd in IJsselstein

(gemachtigde: mr. F.H. Damen)

Partijen worden hierna MOB, gedeputeerde staten en Westfort Vleesverwerking genoemd.

Inleiding

1. Westfort Vleesverwerking is een slachterij en vleesverwerkingsbedrijf dat in IJsselstein is gevestigd. Het bedrijf ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Zouweboezem. Dit gebied is gevoelig voor stikstof. Gedeputeerde staten zijn op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verantwoordelijk voor de beoordeling van de gevolgen van plannen en projecten op het Natura 2000-gebied.

2. In 2015 is Westfort Vleesverwerking uitgebreid met onder andere een slachterij en een stal. Door die uitbreiding veroorzaakt het bedrijf stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. Voor deze uitbreiding heeft het bedrijf een melding op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) ingediend. De meldingsplicht op grond van het PAS bestond voor activiteiten met een geringe stikstofdepositie. Gedeputeerde staten hebben deze melding geaccepteerd, omdat de stikstofdepositie onder de toen geldende wettelijke grenswaarde bleef. Het bedrijf heeft daarna nog een PAS-melding gedaan vanwege de toename van transportbewegingen, die ook door gedeputeerde staten is geaccepteerd. Op basis daarvan heeft het bedrijf investeringen gedaan en is het bedrijf uitgebreid en de bedrijfsvoering veranderd.

3. Met de uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het PAS onverbindend verklaard.n

ECLI:NL:RVS:2019:1603.

MOB heeft gedeputeerde staten op 1 november 2019 verzocht om handhavend op te treden tegen Westfort Vleesverwerking, omdat door de uitspraak een illegale situatie is ontstaan.

4. Gedeputeerde staten hebben het handhavingsverzoek afgewezen met het besluit van 6 april 2020. Gedeputeerde staten stellen dat zowel op landelijk als provinciaal niveau hard gewerkt wordt aan het legaliseren van de activiteiten van PAS-meldingen. Ook wijzen zij erop dat zij zich aan de Landelijke Handhavingsstrategie hebben geconformeerd en dat op grond daarvan vooralsnog niet tot actieve handhaving van PAS-melders wordt overgegaan.

5. Op 8 september 2020 hebben gedeputeerde staten een beslissing genomen op het bezwaarschrift van MOB (het bestreden besluit). Gedeputeerde staten hebben het bezwaar gegrond verklaard, omdat nog geen waarschuwingsbrief aan het bedrijf is verzonden. De afwijzing van het handhavingsverzoek blijft wel in stand, omdat gedeputeerde staten handhavend optreden onevenredig vinden, omdat een nieuw landelijke toetsingskader voor PAS-melders in de maak is.

6. MOB heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.

7. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 29 juni 2021. MOB heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door mr. H. Zwetsloot. Gedeputeerde staten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door mr. U.E.A. Arnhold, juridisch adviseur bij de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) en [A] en [B] , beiden toezichthouder bij de RUD. Namens Westfort Vleesverwerking is [C] , algemeen directeur verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Damen.

Vooraf

8. De rechtbank doet vandaag uitspraak in meerdere zaken van MOB en Vereniging Leefmilieu in de provincie Utrecht, over de toepassing van regelgeving uit de Wnb voor Natura 2000-gebieden. In deze zaken spelen verschillende rechtsvragen die zijn ontstaan na de ‘stikstofuitspraken’ van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uit 2019 – en soms ook al daarvoor. Het gaat over de stikstofuitstoot van emissiearme stallen, over de vraag of het bemesten van gronden en het weiden van vee nog is toegestaan, over de illegale situatie van ‘PAS-melders’ en over de vraag of de natuurvergunning van bestaande bedrijven kan blijven bestaan. In alle zaken komt de rechtbank tot de conclusie dat de besluiten van gedeputeerde staten geen stand kunnen houden en dat zij nieuwe besluiten moeten nemen. Hoewel de rechtbank tracht zoveel mogelijk knopen door te hakken, kan zij niet vooruit lopen op besluitvorming die nog moet volgen. Dat heeft tot gevolg dat er voor MOB en Vereniging Leefmilieu, maar ook voor de bedrijven die bij deze zaken zijn betrokken, nog steeds geen duidelijkheid is over de afloop.

9. Deze uitkomst is onbevredigend, terwijl de procespositie van alle betrokken partijen te begrijpen is. MOB en Vereniging Leefmilieu komen op voor het belang van de bescherming van Natura 2000-gebieden en zien sinds de uitspraken uit 2019 nog steeds niet de door hen gewenste structurele oplossing van de kant van de politiek op nationaal en provinciaal niveau. De (agrarische) bedrijven willen – ook met het oog op de nodige (financiële) planning – zekerheid over de vraag of hun activiteiten kunnen worden voortgezet en of uitbreiding mogelijk is. Die zekerheid is er nu niet. Gedeputeerde staten moeten als bevoegd gezag besluiten over vergunningaanvragen en handhavingsverzoeken en zijn daarbij gebonden aan de geldende wet en de rechtspraak daarover.

10. Uit de uitspraken van vandaag blijkt dat de stappen die sinds 2019 door kabinet en wetgever zijn gezet nog geen uitsluitsel geven. Deze ontwikkelingen op nationaal niveau lijken soms tot een ongewenst resultaat te leiden: door de Spoedwet aanpak stikstof is de discussie over emissies van stallen nu naar het handhavingsspoor verschoven. Bij het beweiden en bemesten is het advies van de commissie Remkes een eerste stap, maar nog niet voldoende juridische basis. En voor de PAS-melders ligt er nog steeds geen definitieve oplossing, terwijl daarop al lang gewacht wordt. De rechtbank kan hier niet de oplossing bieden. Zij moet beslissen op concrete zaken, op basis van de voorliggende beroepsgronden en niet meer dan dat. Het is bovendien te voorzien dat met de uitspraken van de rechtbank niet het laatste juridische woord is gezegd en dat hogerberoepsprocedures zullen volgen.

11. Het lijkt erop alsof iedereen elkaar nu afwachtend aankijkt, terwijl de stikstofproblematiek een maatschappelijk vraagstuk is dat een individuele zaak bij de rechtbank overstijgt. Als hiervoor een oplossing wenselijk wordt geacht die verder gaat dan die individuele zaak, dan is het aan de overheid om nu in actie te komen. Aan het kabinet en aan de wetgever, om met goed doordachte generieke maatregelen te komen waar natuurorganisaties, bedrijven, burgers en lokale overheden mee verder kunnen in concrete gevallen. Zodat de rechtbank daar weer over kan oordelen.

Inhoudelijke overwegingen

12. Deze zaak draait om de vraag of gedeputeerde staten hebben mogen afzien van handhavend optreden tegen Westfort Vleesverwerking als PAS-melder.

De overtreding en de beginselplicht tot handhaving

13. MOB stelt dat sprake is van een overtreding van de Wnb. Gedeputeerde staten nemen hierover wisselende standpunten in.

14. Uit de PAS-uitspraak volgt dat activiteiten die met toepassing van een PAS-melding zijn gerealiseerd, door de onverbindendverklaring alsnog vergunningplichtig zijn geworden.n

Overweging 33.2 van de PAS-uitspraak.

Vaststaat dat de op basis van de PAS-meldingen gerealiseerde activiteiten van het bedrijf (een geringe) stikstofdepositie veroorzaken. Ook staat vast dat Westfort Vleesverwerking geen natuurvergunning heeft. Dit was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het geval en ook nu nog. Westfort Vleesverwerking heeft dus zonder natuurvergunning projecten gerealiseerd die mogelijk significante gevolgen kunnen hebben voor het Natura 2000-gebied. Dit levert een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb op. Gedeputeerde staten zijn bevoegd hiertegen handhavend op te treden.

15. Als er een overtreding is, dan geldt de beginselplicht tot handhaving. De beginselplicht houdt in dat het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in geval van overtreding van een wettelijke voorschrift, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Dit vanwege het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zo onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

16. Gedeputeerde staten stellen zich op het standpunt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat van handhaving moet worden afgezien. De rechtbank zal dat standpunt hierna aan de hand van de beroepsgronden van MOB beoordelen.

Concreet zicht op legalisatie?

17. Aan het bestreden besluit hebben gedeputeerde staten ten grondslag gelegd dat gewacht wordt op een nieuw landelijk toetsingskader, als opvolger van het PAS. In het bestreden besluit staat dat zodra dit toetsingskader er is, beoordeeld kan worden of sprake is van een overtreding. Westfort Vleesverwerking heeft erop gewezen dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit na de PAS-uitspraak steeds heeft laten weten dat alle PAS-meldingen zullen worden gelegaliseerd.

18. Hiervoor is al geoordeeld dat er een overtreding is. Voor zover gedeputeerde staten bedoelen dat afgezien wordt van handhavend optreden vanwege concreet zicht op legalisatie, oordeelt de rechtbank dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen sprake was van concreet zicht op legalisatie. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was er nog geen duidelijk landelijk toetsingskader dat daarin voorziet, terwijl de mededelingen van de minister zelf geen concreet zicht op legalisatie opleveren. Daarbij komt dat Westfort Vleesverwerking geen aanvraag voor een natuurvergunning heeft ingediend, terwijl op grond van vaste rechtspraak voor het aannemen van concreet zich op legalisatie ten minste een ontvankelijke vergunningaanvraag nodig is. De schriftelijke mededeling van Westfort Vleesverwerking aan gedeputeerde staten dat zij de PAS-melding willen laten legaliseren en het vervolgens aan gedeputeerde verstrekken van bepaalde gegevens, kan – anders dan Westfort Vleesverwerking op de zitting heeft gesteld – niet als een ontvankelijke aanvraag worden gezien. Bij ontbreken van een toetsingskader voor legalisering stond immers niet vast welke gegevens nodig zijn voor een ontvankelijke aanvraag.

19. Omdat zich geen concreet zicht op legalisatie voordeed, mochten gedeputeerde staten op grond daarvan niet afzien van handhavend optreden.

Handhaving onevenredig?

20. Het geschil spitst zich vervolgens toe op de vraag of handhavend optreden zodanig onevenredig is dat gedeputeerde staten hiervan hebben mogen afzien.

21. Vanwege het voornemen van de minister om alle PAS-meldingen te legaliseren, vinden gedeputeerde staten het onevenredig om tot handhaving over te gaan. Gedeputeerde staten kiezen ervoor het nieuwe toetsingskader af te wachten en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Dat is volgens gedeputeerde staten in dit geval passend op grond van de Landelijke handhavingsstrategie. Naar aanleiding van het advies van de Awb-adviescommissie, waarin is vastgesteld dat nog geen waarschuwing is verstuurd, kondigen gedeputeerde staten in het bestreden besluit aan alsnog een waarschuwingsbrief naar Westfort Vleesverwerking te zullen sturen. Uit de stukken blijkt dat deze waarschuwing op 8 oktober 2020 is verstuurd. In deze waarschuwing is Westfort Vleesverwerking de gelegenheid geboden om uiterlijk 5 maart 2021 een vergunningaanvraag in te dienen of aan te tonen dat zij niet onder de vergunningplicht valt.

22. MOB voert aan dat handhavend optreden niet onevenredig is. Daarbij wijst zij op het zwaarwegende belang van de bescherming van de natuur. Westfort Vleesverwerking stelt zich op het standpunt steeds te goeder trouw te hebben gehandeld. Op basis van de toen geldende regelgeving had zij ook niet anders kunnen handelen, omdat geen vergunningplicht gold voor de activiteiten die zij wenste te realiseren.

23. Op de zitting is namens gedeputeerde staten toegelicht dat nadat de gestelde termijn was verstreken niets is gedaan en dat het advies vooral is opgevolgd om daarmee tijd te rekken. Dit geeft er naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van dat gedeputeerde staten zich daadwerkelijk aan de Landelijke handhavingsstrategie hebben geconformeerd. Dat blijkt bovendien uit de omstandigheid dat ook na afloop van de in de waarschuwing gegeven deadline op 5 maart 2021 geen verdere stappen zijn gezet. Daarom vindt de rechtbank dat de verwijzing naar deze handhavingsstrategie geen bijzondere omstandigheid is die het bestreden besluit kan dragen.

24. De rechtbank overweegt verder als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of handhaving onevenredig is spelen aan de ene kant de belangen van Westfort Vleesverwerking. Aan de andere kant staan de natuurbelangen. Bij de natuurbelangen gaat het om het behalen en beschermen van de instandhoudingsdoelen waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. Bij Westfort Vleesverwerking spelen bedrijfsbelangen en het belang van de rechtszekerheid. De rechtbank is het met Westfort Vleesverwerking eens dat zij te goeder trouw en in overeenstemming met de op dat moment geldende regelgeving heeft gehandeld. Door de PAS-uitspraak is bij Westfort Vleesverwerking een illegale situatie ontstaan. Gedeputeerde staten hebben de belangenafweging in het voordeel van Westfort Vleesverwerking laten uitvallen, omdat de ontstane situatie niet aan haar te wijten is en er een landelijke oplossing wordt voorzien. Bij de keuze om af te zien van handhavend optreden moeten gedeputeerde staten echter ook de natuurbelangen in ogenschouw nemen. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit geen kenbare afweging is gemaakt tussen de natuurbelangen en de belangen van Westfort Vleesverwerking. In het primaire besluit is in het kader van de toepassing van de Landelijke handhavingsstrategie weliswaar opgemerkt dat het bedrijf maar een beperkte uitstoot heeft op het Natura 2000-gebied, maar daarbij is niet inzichtelijk gemaakt wat deze beperkte uitstoot betekent voor het Natura 2000-gebied. Daarbij speelt mee dat dit gebied is aangewezen voor stikstofgevoelige habitattype en of het een stikstofoverbelast gebied is. Als sprake is van overbelasting, dan kan zelfs een zeer geringe stikstofdepositie gevolgen hebben voor deze beschermde stikstofgevoelige habitattypen. De dossierstukken geven geen enkele informatie over de status van de stikstofgevoelige habitattypes in het Natura 2000-gebied. De rechtbank komt tot de conclusie dat gedeputeerde staten de natuurbelangen niet dan wel onvoldoende in de besluitvorming hebben betrokken. Deze beroepsgrond van MOB slaagt.

25. Het bestreden besluit om af te zien van handhavend optreden op grond van onevenredigheid is onvoldoende gemotiveerd.

Conclusie

26. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De overig beroepsgronden van MOB hoeven daarom niet te worden besproken.

Geen definitieve geschilbeslechting

27. Gedeputeerde staten moeten het handhavingsverzoek van MOB opnieuw beoordelen in het licht van wat de rechtbank heeft geoordeeld. De aard van het in de besluitvorming geconstateerde gebrek maakt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar niet in stand kan laten of zelf in de zaak kan voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een tussenuitspraak te doen en gedeputeerde staten in de gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen. Daarbij speelt mee dat de rechtbank meerdere stikstofgerelateerde zaken heeft behandeld, waarbij veel nieuwe rechtsvragen zijn opgeworpen. In de meeste zaken is duidelijk geworden dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld in hoger beroep wil gaan. Het is dan ook te voorzien dat gedeputeerde staten geen gebruik willen maken van de mogelijkheid om het gebrek binnen deze procedure bij de rechtbank te herstellen. In andere provincies en bij andere rechtbanken spelen bovendien soortgelijke zaken met soortgelijke rechtsvragen. Om de rechtsvorming in hoger beroep voor zover gewenst te bespoedigen zal de rechtbank de bestuurlijke lus niet toepassen, maar volstaan met het vernietigen van het bestreden besluit.

28. Gedeputeerde staten zullen opnieuw moeten beoordelen en motiveren of zich bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat van handhavend optreden mag worden afgezien. Daarbij kunnen zij ook opnieuw afwegen of inmiddels concreet zicht op legalisatie bestaat.

Logtsebaan-criteria mogelijke uitkomst voor problematiek PAS-melders

29. Met het oog op het nieuw te nemen besluit geeft de rechtbank gedeputeerde staten het volgende mee. De rechtbank benadrukt dat de overwegingen hierna geen rechtsoordelen bevatten, maar slechts bedoeld zijn om de bij dit geschil betrokken partijen verder te helpen op weg naar een definitieve oplossing. Daarbij wordt ook voorop gesteld dat de rechtbank er niet aan twijfelt dat Westfort Vleesverwerking te goeder trouw en in overeenstemming met de destijds geldende regels heeft gehandeld.

30. Op de zitting is met partijen gesproken over de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) die inmiddels op 1 juli in werking is getreden.n

Wet van 10 maart 2021 tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet.

Dit is inmiddels het geldende recht bij het nemen van een nieuw besluit. Met de Wsn is aan de Wnb het artikel 1.13a toegevoegd, waarin de Tweede Kamer met een amendement de minister tezamen met gedeputeerde staten van de provincies de opdracht hebben gegeven om de PAS-meldingen te legaliseren.n

Kamerstukken II 2020/21, 35 600, nr. 19.

Dit betekent dat de PAS-meldingen nog niet gelegaliseerd zijn als gevolg van de inwerkingtreding van de Wsn. Duidelijk is wel dat de wetgever wil dat alle PAS-meldingen worden gelegaliseerd en met dit artikel is dat proces weer een stap dichterbij gekomen. Het is echter nog onduidelijk op welke wijze dat precies zal gebeuren. Er moet in ieder geval nog een programma met maatregelen worden vastgesteld om de stikstofdepositie van de te legaliseren projecten te mitigeren of compenseren.n

Dit volgt uit het tweede lid van artikel 1.13a Wnb.

Gelet hierop moet worden betwijfeld of artikel 1.13a van de Wnb op zichzelf al concreet zicht op legalisatie oplevert. Hetzelfde geldt voor de op het legalisatieprogramma vooruit lopende ministeriële regelingn

Conceptregeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot wijziging van de Regeling natuurbescherming en de Omgevingsregeling (nieuwe versie AERIUS Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem).

, waarvan de concepttekst inmiddels aan de Tweede Kamer is aangeboden.n

Kamerstukken I 2020/21, 35 600, nr. AC.

Deze conceptregeling bevat uitvoeringsregels om het mogelijk te maken dat stikstofdepositieruimte wordt toegedeeld aan PAS-meldingen, met het oog op de legalisering daarvan. Nog ervan afgezien dat de regeling nog niet geldt, lijkt ook deze geen zelfstandige legaliseringsgrondslag te bieden.

31. Over de (on)evenredigheid van handhavend optreden geeft de rechtbank de volgende handvatten. Op basis van het PAS en de daarbij behorende regelgeving zijn niet alleen PAS-meldingen geaccepteerd voor activiteiten, maar ook natuurvergunningen verleend (hierna: PAS-vergunning). Uit de PAS-uitspraak volgt dat PAS-vergunningen die in rechte onaantastbaar zijn geworden hun rechtsgevolg behouden. Dit betekent dat de vergunde activiteiten op basis van die PAS-vergunning mogen worden voortgezet, ook al zijn die besluiten evident onrechtmatig. Er ontstaat voor deze vergunninghouders geen illegale situatie. Dit is een tegenstelling met de PAS-melders, waarbij door de PAS-uitspraak wel illegale situaties zijn ontstaan.

32. Houders van een PAS-vergunning kunnen echter geconfronteerd worden met een (verzoek tot) intrekking van hun vergunning. Dit is mogelijk op grond van artikel 5.4 van de Wnb. De Afdeling heeft begin dit jaar criteria uiteengezet waaronder een natuurvergunning moet worden ingetrokken.n

Uitspraak van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71 (Logtsebaan).

Dit is het geval als een significante verstoring van natuurwaarden in een Natura 2000-gebied dreigt, de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden en de intrekking (of wijziging) van de vergunning de enige passende maatregel is. Het bevoegd gezag heeft beoordelingsruimte bij de keuze van de passende maatregelen die getroffen moeten worden en kan dus ook kiezen voor andere passende maatregelen. Als voor andere passende maatregelen wordt gekozen, dan moet op grond van de Logtsebaan-uitspraak inzichtelijk gemaakt worden welke andere maatregelen zijn of zullen worden getroffen, binnen welk tijdpad de maatregelen worden uitgevoerd en wanneer verwacht wordt dat deze effectief zijn.

33. Bij de beoordeling of handhavend optreden ten aanzien van PAS-melders onevenredig is kunnen gedeputeerde staten aansluiting zoeken bij de criteria uit deze uitspraak. De rechtbank kan zich voorstellen dat hiermee invulling wordt gegeven aan het evenredigheidsbeginsel. PAS-melders worden daardoor op een vergelijkbare wijze als PAS-vergunninghouders behandeld en dat komt het rechtszekerheidsbelang van PAS-melders ten goede.

34. Voor deze zaak zou dit betekenen dat dan beoordeeld zou moeten worden of in het Natura 2000-gebied Zouweboezem een significante verstoring van de natuurwaarden dreigt en of de activiteiten waarvoor Westfort Vleesverwerking PAS-meldingen heeft gedaan effecten hebben op die natuurwaarden. Zo ja, dan moet beoordeeld worden of het beëindigen van deze activiteiten, door middel van handhavend optreden, als passende maatregel kan worden aangemerkt en of andere passende maatregelen getroffen kunnen en zullen worden. Als gedeputeerde staten kiezen voor andere passende maatregelen, dan moet dit inzichtelijk gemaakt worden conform de eisen die volgen uit de Logtsebaan-uitspraak. Ten opzichte van PAS-vergunningen zullen activiteiten op basis van PAS-meldingen doorgaans minder snel een passende maatregel zijn, omdat het om geringe stikstofdeposities gaat. Dat laat onverlet dat niet is uitgesloten dat het beëindigen van activiteiten van PAS-melders nodig kan zijn als sprake is van een stikstofoverbelast Natura 2000-gebied en geen andere passende maatregelen voorhanden zijn.

Griffierecht en proceskosten

35. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moeten gedeputeerde staten aan MOB het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

36. Omdat het beroep gegrond is, krijgt MOB een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Gedeputeerde staten moeten die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. De reiskosten van mr. H. Zwetsloot komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat zij als kantoorgenoot van de gemachtigde van MOB is meegekomen naar de zitting.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 8 september 2020;

- draagt gedeputeerde staten op het betaalde griffierecht van € 354,- aan MOB te vergoeden;

- veroordeelt gedeputeerde staten in de proceskosten van MOB tot een bedrag van € 1.496,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. R.C. Stijnen, leden, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Artikel delen